Ervaringen in Raqqa

Ooit woonden in de Syrische stad Raqqa 1.500 christenen. Nu is daar in de hoofdstad van het kalifaat van de Islamitische Staat (IS) nog een fractie van over. De christelijke Syrische student John (een fictieve naam) woonde anderhalf jaar in Raqqa onder het IS-bewind. De website van Open Doors vertelt zijn verhaal. Open Doors is één van de partners die met de Raad van Kerken samen zich sterk maakt voor de blijvende aanwezigheid van de kerk en andere minderheden in Syrië en Irak.   

John stond – net als vele andere bewoners van Raqqa – op de stoep terwijl de extremisten van IS de stad in kwamen. “Ik voelde me geïntimideerd”, vertelt hij aan een veldwerker van Open Doors. “De soldaten scandeerden leuzen. Het publiek moest ze herhalen, maar ik hield mijn mond. Een IS-soldaat merkte het op en stopte zijn auto. Hij dwong me ‘Allahu Akhbar’ te zeggen.”

Tot die tijd was Raqqa een gewone Syrische stad, waar moslims en christenen vredig naast elkaar leefden. Daar kwam abrupt een einde aan: “In dezelfde week dat Raqqa tot IS-hoofdstad werd uitgeroepen, begon de IS met executeren en werd het interieur van drie kerken gesloopt. Ook de sjiitische moskeeën werden vernietigd. Eén van de kerken dient als hoofdkwartier van IS.”

Belasting

Ondanks alle gruwelijkheden pakken de inwoners van Raqqa het dagelijks leven weer op. John: “Het leven kreeg al gauw weer z’n normale beloop. De winkels gingen open. Je kon weer eten in restaurants. Alleen de kerkgebouwen konden niet meer als kerk worden gebruikt.”

De nieuwe regering riep de christelijke leiders bij elkaar en stelden hen voor een keus: moslim worden, vertrekken of de ‘jizya’ (belasting) betalen. Vrouwen en kinderen hoeven niet te betalen. Het eerste jaar was die belasting 54.000 Syrische pond per man, het tweede jaar steeg dat naar 164.000 Syrische pond. Alleen rijke Syriërs kunnen zich dat veroorloven.

“Ik drong er bij mijn ouders op aan om te vluchten”, blikt John terug, “maar ze waren het niet met mij eens. Ze wilden geen afstand doen van hun bedrijf en hun koophuis.”

Sportschool 

Vanaf dat moment moet John voortdurend op zijn hoede zijn. “Overal kwam ik IS-leden tegen: op mijn werk, in de winkels, zelfs op de sportschool. Ze doden je voor de meest uiteenlopende redenen. Als ze mij aanspraken op straat, moest ik mijn antwoorden zorgvuldig kiezen. Ze leken niet op mensen, maar op monsters. Omdat we altijd het jizya-document bij ons droegen, kon niemand ons iets aandoen.”

Op den duur ontdekt John dat de mannen ook gewoon mensen zijn. “Naarmate de tijd verstreek, kon ik beter met de mannen opschieten. Totdat ze ontdekten dat ik christen was. In de sportschool hoorde ik de strijders grappen maken over alle mensen die ze hadden onthoofd. Ze adviseerden me om moslim te worden. Twee van de strijders kwamen uit Armenië. Ze waren opgegroeid in christelijke families en hadden zich bekeerd tot de islam. Hun baarden waren nog niet zo lang. Kort nadat ik hen gesproken had, bleek dat een van de twee zich als zelfmoordterrorist had opgeblazen…”

Westers kapsel

Toch heeft John ook geregeld benauwde momenten meegemaakt. Zoals die ene keer, dat John net naar de kapper was geweest en een IS-strijder vond dat zijn kapsel te westers was. “Hij liep terug naar de auto om zijn geweer te pakken. Ik haalde snel het bewijs van mijn belastingbetaling tevoorschijn en riep dat ik een christen was. Hij kwam naar me toe, bekeek het jizya-document, keek me woedend in de ogen, maar vertrok toch, zonder nog een woord te zeggen.”

Een andere keer liep het minder goed af: “Ik liep op straat, toen een busje naast me stopte. Een man stapte uit en keek naar mijn spijkerbroek. Hij pakte mijn pet af en bekeek mijn kapsel – mijn haar was inmiddels al iets aangegroeid. Toch duwde hij me in het busje. Ik werd meegenomen naar een ondergrondse ruimte, met honderden mannen. We liepen naar binnen, met onze handen op de schouders van de man voor ons. Op een georganiseerde en respectvolle manier werden we gescheiden: jong van oud, strakke spijkerbroek van wijde spijkerbroek, goed kapsel van verkeerd kapsel.

Een Tunesische IS-strijder begon een gesprek: ‘Jullie zien eruit als westerlingen. Maar ze zijn niet blij met jullie. De mensen in het Westen haten jullie. Het doel van westerlingen is om jullie van de islam af te houden.’ De man sprak met veel passie en emotie. De mannen met strakke spijkerbroeken moesten een document ondertekenen waarin ze verklaarden nooit meer zo’n broek te zullen dragen. Onze hoofden werden kaalgeschoren. Ik probeerde nog uit te leggen dat ik christen was, maar ze luisterden niet.”

De vrouwen van Raqqa moesten zich drastischer aanpassen: er mocht geen huid meer te zien zijn. “Mijn zus en mijn moeder hebben het er moeilijk mee. Ze moeten islamitische kleding aan. Vrouwen mogen ook niet meer alleen naar buiten. Er moet altijd een man, vader of broer bij zijn.”

Illegaal

Enkele maanden geleden is John uit Raqqa vertrokken omdat hij er niet verder kon studeren. Illegaal, want je mag alleen de stad uit als je echt een goede reden hebt. Met vijftien anderen reisde hij in een busje over de buitenwegen, tot ze na vier uur rijden een checkpoint van het Syrische leger bereikten. “De soldaten waren erg vriendelijk en vroegen waarom we er zo bleek uit zagen. We hadden doodsangsten uitgestaan.”

John hoeft nu niet langer bang te zijn voor mensen op straat. Hij is nog altijd goedlachs, maar ook getraumatiseerd. Hij is opgevangen in een kerk en ontvangt hulp.

 

Bron: Open Doors

Niet gecategoriseerd