Christologie

Zo af en toe dienen zich bij besprekingen met plaatselijke raden van kerken vragen aan die een zinvolle verdieping verdienen. Eén zo’n vraag luidde: Zou het niet verstandig zijn als christelijke theologen minder accent te leggen op de christologie en meer in te zetten op de ene God? Inzetten bij Deuteronomium 6,4, het sjema van Israël, nodigt toch uit om de eenheid van God naar voren te schuiven? Biedt zo´n accent niet een gemakkelijker aanknopingspunt naar andere religies, en zeker naar jodendom en islam, dan een insteek vanuit de christologie? We legden de vraag voor aan dr. Karel Blei, een man met een lange staat van dienst in de kerken en de theologie; theoloog uit Haarlem, op dit moment werkend aan een uitgave over de theoloog Karl Barth. Hoe zou hij de vraag willen beantwoorden?

Christelijk geloof en interreligieuze dialoog
Een discussiebijdrage voor de Raad van Kerken

Nederland is multireligieus geworden. Veel mensen zijn religieus op hun eigen manier. En naast het christendom (en het jodendom) manifesteren zich ook de andere wereldreligies in ons land; de islam voorop.

Geen wonder dat er van allerlei kanten gepleit wordt voor het aangaan van de interreligieuze dialoog. Christenen, joden en moslims hebben wel elk hun eigen heilige boek, maar gaat het daarbij in wezen niet telkens over één en hetzelfde verhaal: het verhaal over Gods bedoelingen met mens en wereld? Alle reden om samen op te trekken; ook: om het in geval van nood voor elkaar op te nemen.

Maar gaat dit niet te snel? Christelijk geloof is geloof in Jezus Christus als (niet maar ‘een licht’, maar als) ‘hét Licht der wereld’; als (niet maar een heilbrenger naast andere, maar als) dé Heilbrenger bij uitstek, ‘de Zoon van God’. ‘Jezus Christus is Heer’, dat is blijkens het Nieuwe Testament de oudste christelijke geloofsbelijdenis. Zo is dat geloof de eeuwen door overgeleverd. Zo is het ook in officiële leeruitspraken (dogma’s, belijdenisgeschriften) vastgelegd. In de oecumenische beweging heeft dit ook steeds centraal gestaan. De Wereldraad van Kerken, net als de Nederlandse Raad van Kerken, is ‘een gemeenschap van kerken die Jezus Christus belijden als God en Heiland’. Vanuit dit belijden is er theologie beoefend, eenheid nagestreefd, gezamenlijk werk van getuigenis en dienst verricht. Moet deze gemeenschappelijke, christologische basis nu, ten dienste van de interreligieuze dialoog, worden losgelaten?

Dat zou wel erg drastisch zijn. Maar, zo wordt wel gesuggereerd, kan (moet) die basis niet worden verbreed? Heeft het christelijk geloof zelf daarvoor geen aanknopingspunten?  Christenen geloven immers niet alleen in Christus, maar ook in God, de Vader; en in de Heilige Geest. Betekent concentratie op Christus geen onnodige verenging? Een dergelijke

vraag is indertijd door de protestantse theoloog A.A. van Ruler (1908-1970) opgeworpen. Zeker, geloven is dankbare beaming dat wij door Christus zijn verlost. Maar is het niet ook: vreugde over het gewone, aardse leven, als door God de Vader, de Schepper, gegeven? En ook: bereidheid om je, door Gods Geest, te laten inschakelen in Gods werk in de wereld? Wij hebben een roeping, een bestemming; we mogen ons, onder Gods bezieling, dáárop richten. Wie in het geloof alleen over Christus spreekt, dreigt die niet die andere geloofsaspecten te vergeten?

In Deuteronomium 6:4 wordt gesproken over de ‘ene (enige) God’. Voor joden een fundamentele tekst. In het Nieuwe Testament klinkt die nog door. Is dan ook voor de christen het geloof in de éne God niet fundamenteler dan het geloof in Christus? En staat het christendom, zo bezien, niet vlakbij jodendom en islam, als evenzeer monotheïstische religie?

Maar het ene ‘monotheïsme’ is het andere niet. In de Bijbel wordt het geloof in de ene God niet tegen het geloof in  Jezus Christus uitgespeeld. Het geloof in de ene God komt in het belijden van de ene Heer Jezus Christus juist tot uiting. Voor evangelisten en apostelen is het de ene God en geen ander, die ín Christus naar ons is toegekomen. Dat het déze God is die het leven geschapen en de mens tot dienst heeft toegerust, ook dat wordt verkondigd vanuit het geloof in Christus, de ene Heer, ‘door wie alles bestaat en in wie wij leven’ (1 Korintiërs 8:6). Wie het christelijk geloof breder, want minder christocentrisch wil maken, haalt er precies het meest eigene uit. Daarmee is ook een interreligieuze dialoog niet gediend. Christenen zouden niet, ter wille van de lieve vrede, water bij hun geloofswijn moeten doen. Laten ze vooral zichzelf  blijven!

De protestantse theoloog Karl Barth (1886-1968) heeft dat christocentrische met kracht naar voren gebracht. Wij kennen God alleen doordat Hij zich in Christus heeft geopenbaard, zei hij. Er bestaat wel allerlei religie, ook christelijke religiositeit, maar die moet van echt geloof – geloof als terugwijken voor en erkennen van Gods Woord – scherp worden onderscheiden. Dat echte geloof is trouwens geen menselijke mogelijkheid  Het wórdt alleen mogelijk als antwoord op het Woord dat God in Christus tot ons mensen heeft gesproken. Dan is het dus geen vaag, onbestemd, religieus gevoel, maar: beslist geloof.

In de jaren dertig van de twintigste eeuw was dit hoogst actueel. Ook toen was er allerlei, ook christelijke, religiositeit. Men meende in politieke ontwikkelingen, met name in de opkomst van Adolf Hitler en zijn nationaalsocialisme, Gods hand en Gods stem te ontwaren. Barth betoogde: dat is een misverstand, afgoderij; dat loopt dus uit op ónmenselijkheid. Hoe raak dat was is nu wel algemeen bekend. In sommige omstandigheden is het zonneklaar dat echt geloof beslist geloof, namelijk geloof in Christus, moet zijn. En zou dat vandaag minder waar zijn?

Maar is interreligieuze dialoog dan wel mogelijk? Een dialoog vereist wederzijdse openheid. Kan die er zijn, tussen christenen en (bijvoorbeeld) moslims? Het christelijk belijden van Jezus Christus als ‘het Licht der wereld’, als ‘de Zoon van God’, lijkt dat uit te sluiten.

Toch is dat niet zo. Waar Christus als het Licht der wereld wordt verkondigd, wordt Hij ook verkondigd als ‘het ware licht dat ieder mens verlicht’ (Johannes 1:9). Ieder, christen of niet, leeft, ook al onbewust, in het schijnsel van Christus’ licht. Ook dat is oeroud christelijk (juist christelijk!) geloofsbesef. Christus heeft universele betekenis. Zijn komst betreft ieder mens. Daarom mogen  christenen verwachten dat zij ook bij niet-christenen, in wat van hun kant wordt ingebracht, iets van Christus’ licht kunnen herkennen. 

Barth sprak in dat verband over de ‘lichten’ in de wereld, die er zijn náást het ene Licht, Christus; weerglans ván dit ene Licht. Niet alleen de kerk, heel de wereld is Christus’ domein. Wie in de wereld, ook in de wereld van andere religies, ware, lichtgevende inzichten aantreft, zal ook daarvoor Christus prijzen. Zoals Psalm 36:10, in een lofprijzing van de ene God van Israël, zegt: ‘door úw licht zien wij licht’.

Karel Blei
Haarlem

Naschrift van het bureau van de Raad: Mensen die ook op de thematiek willen ingaan kunnen een bijdrage sturen naar het bureau van de Raad van Kerken (rvk@raadvankerken.nl) onder vermelding: ‘reactie op bijdrage van Karel Blei’. Wellicht dat uw bijdrage dan ook op deze plek kan worden geplaatst als bijdrage in de discussie. Leidend voor het bureau is de vraag: in hoeverre biedt de christelijke theologie openingen naar het gesprek, c.q. het contact met andere religies?