Trouw over Kerkennacht

Hoe berichten de media over de ophanden zijnde kerkennachten? Met die vraag hield het bureau van de Raad van Kerken de verschillende publicaties en berichten tegen het licht die worden gemaakt over de nachten van 24 en 25 juni wanneer in diverse steden in Nederland de kerkdeuren open zijn. Vandaag Trouw. Een interpreterende insteek.

Gerrit-Jan Kleinjan, de verslaggever, geeft van de dagbladjournalisten verreweg de meest interpreterende publicatie. Direct al in de kop heet het: ‘Culturele Kerkennacht moet kerk kleur geven’. Tijdens de presentatie is uitgelegd dat er culturele elementen zijn, maar ook spirituele elementen en activiteiten gericht op entertainment en engagement. De keus is dus door de verslaggever gemaakt om het culturele aspect te benadrukken en om dat te koppelen aan een verlangen om kleur te geven. De eerste zinnen van het artikel gaan daarop door en zijn tijdens de persconferentie waarop de tekst teruggaat niet benoemd: ‘Er is al een Museumnacht, een Koninginnenacht en een Filosofennacht. Stuk voor stuk evenementen die al jaren hordes enthousiast publiek op de been brengen. De kerken proberen nu op dat succes mee te liften. Met niets minder dan een Kerkennacht’. Het is een eigen interpretatie van de journalist. De organisatie heeft geen enkele verwijzing naar deze kant gemaakt, integendeel: de organisatie beweerde dat men teruggaat op inspiratiebronnen in Oostenrijk en Duitsland.

Vervolgens noemt Kleinjan verschillende activiteiten die bezoekers ‘over de drempel’ moeten ‘trekken’. ‘Geen middel wordt daarbij geschuwd’, aldus de verslaggever, of misschien is het beter te zeggen de interpretator. En hij noemt vervolgens enkele van de populaire programmapunten, onder meer Claudia de Breij en de preek van de leek en een dansvoorstelling op kerkorgelmuziek.

Hij koppelt deze activiteiten aan een quote van de algemeen secretaris. ‘Dit is precies hoe je in deze tijd een gezicht kunt geven aan oecumene. In de mix van spiritualiteit, cultuur en ontspanning krijgt de plaatselijke kerk een gezicht’. Kleinjan stelt daarbij dat de Raad van Kerken ‘de organisatie’ is ‘die de Kerkennacht organiseert’. Dat is een misverstand. Het zijn de plaatselijke kerken die organiseren en er is een comité onder leiding van ds. Bert Kuipers die de plaatselijke activiteiten bovenplaatselijk coördineert.

Trouw geeft vervolgens kort de historie van de Kerkennacht in Nederland weer en herhaalt nog een keer dat de landelijke Raad het initiatief daarom heeft overgenomen. Terecht stelt de schrijver vast – zoals ook bij de persconferentie genoemd – dat de Randstad relatief sterker vertegenwoordigd is onder de deelnemers dan andere gebieden van Nederland. Ook noemt Trouw het aantal verwachte bezoekers van 50.000 en men citeert de gegevens uit Utrecht van een eerdere Kerkennacht waarbij de helft van de bezoekers ‘kerkelijk al zeer meelevend blijken te zijn’, merkwaardig genoeg noemt men niet de andere helft van de conclusie, dat de helft van de bezoekers in de regel niet in een kerk komt.

Het artikel sluit af met het vermelden van het vervolgonderzoek van de Protestantse Theologische Universiteit naar de bezoekers. Tijdens de persconferentie vroeg de verslaggever van Trouw nogal door op de vermeende dominantie van de PKN in Rotterdam.  Toen werd uitgelegd dat het juist andere kerken zijn, waaronder migrantenkerken, die sterk participeren, werd de vraag omgekeerd: ‘Waarom is de PKN wat lauw in Rotterdam?’ Van die discussie is uiteindelijk niets in het verslag teruggekeerd.

Samenvattend en vergelijkend met het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad kan men zeggen dat Trouw verreweg het sterkst interpreterend heeft geschreven vanuit het eigen referentiekader van de verslaggever. Het artikel krijgt daarbij bijna de kenmerken van een commentaar. Net als in het Nederlands Dagblad blijft het aantal geciteerde mensen beperkt tot de algemeen secretaris van de Raad van Kerken, hoewel er vijf mensen het woord voerden bij de persconferentie. Dat blijft opmerkelijk, zeker waar men zegt meer het grondvlak te willen laten spreken. De Kerkennacht is typisch een activiteit van het grondvlak en wanneer men als verslaggever zich beperkt moet uiten blijkt men dan toch weer te kiezen voor een woordvoerder van het landelijk segment.

Als organisatie is men blij met de drie hier besproken artikelen. De verschillende invalshoeken maken duidelijk dat het met de pers in Nederland, zelfs als er zoals hier sprake is van oorsprong een protestantse pers, geen koekoekseenzang is. Voor de organisatie blijft het wel een punt, dat de rooms-katholieke dagbladpers ontbreekt, evenals de algemene pers. Naast de hier besproken dagbladen was de tijdschriftwereld ook aanwezig. Maar opnieuw moet men vaststellen dat het gaat om kerkelijke tijdschriften met een overwegend protestantse achtergrond. Voor een oecumenisch orgaan als de Raad van Kerken impliceert het dat men moet blijven zoeken naar andere wegen om informatie door te geven, bijvoorbeeld via eigen magazines, website, nieuwe media en vooral persoonlijke contacten.

 

Voor een bespreking van het verslag in het Reformatorisch Dagblad: klik hier
en het Nederlands Dagblad: klik hier.

Meer informatie: www.kerkennacht.nl