Markant en tragisch. Over de biografie van Jannes Reiling (1923-2005)

Onlangs verscheen van de hand van Jelle Horjus de biografie ‘Wij moeten wat meer durven’ over het leven en werk van professor Jannes Reiling. Jurjen Zeilstra schreef een recensie.

Professor Jannes Reiling heb ik als student in Utrecht midden jaren tachtig leren kennen als hoogleraar Nieuwe Testament. Hij was een kenner die, met het Griekse Nieuwe Testament in de hand, op inspirerende wijze hoorcollege gaf. Zoals ik hem toen ervoer was Reiling voor ons als studenten een mild en geleerd wetenschapper die de nuances opzocht. Tegen deze achtergrond heeft het boek van Horjus me verrast en een heel andere kant van het leven van Reiling laten zien. Reiling blijkt ook ‘onbezonnen’, ‘onbehouwen’ en ‘jaloers’ te zijn geweest. Ik wist wel dat Reiling binnen de Unie van Baptistengemeenten een vooruitstrevende figuur was, maar dat hij zó omstreden was, heb ik als student aan de toenmalige Utrechtse Rijksuniversiteit nooit vermoed.

Waarom Reiling?

Tijdens zijn voorbereidingen werd de auteur geconfronteerd met verbaasde reacties: Waarom een boek over de tijdens zijn leven wetenschappelijk weinig opvallende Reiling? In zijn voorwoord geeft Jelle Horjus toe dat er inderdaad op het eerste gezicht geen rede was tot een wetenschappelijke biografie. Zoals Reiling zijn er duizenden Nederlandse jongens gedwongen in Duitsland tijdens de oorlog tewerk gesteld. Ook andere aspecten van het leven van Reiling, zoals zijn interesse in de Doorbraakbeweging en zijn lidmaatschap van de Partij van de Arbeid, rechtvaardigen nauwelijks deze studie. Ook de fascinerende nevenactiviteiten van Reiling, zoals zijn rol als ‘kampeerfilosoof’ voor de ANWB (hij was een enthousiast motorrijder en kampeerder) en zijn voorzitterschap van het bestuur van de Rekkense Inrichtingen in roerige tijden, zijn, hoewel interessant, slechts zijpaden in het verhaal. 

De doorslag gaf wat Horjus betreft de wijze waarop Reiling decennia lang heeft gepleit en zich persoonlijk heeft ingespannen voor de academische vorming van baptistenpredikanten en in het verlengde daarvan voor de emancipatie van het hele Nederlandse baptisme. Dit is van de auteur, zelf oud student aan het baptistenseminarium, zijn eigen achtergrond en dit aspect van het leven van Reiling heeft Horjus als markant gegrepen. Daar zit meteen de achilleshiel. Het verhaal is van binnenuit geschreven door iemand die van huis uit vertrouwd is met het Nederlandse baptisme. Dat heeft voor- en nadelen en het is niet altijd gelukt de nodige wetenschappelijke distantie op te brengen. Een groot publiek zal dit boek met zijn overvloed aan details niet vinden. En toch, voor wie de vele aan het leven van Reiling verbonden dilemma’s boeien, en dat zijn zeker niet alleen baptisten, is er door Horjus een boek geschreven dat je niet gauw loslaat. Het leven van Jannes Reiling was nooit saai. Maar hoe verder de lezer komt, hoe weemoediger het wordt. Te midden van veel commotie moet de markante Reiling tenslotte een eenzaam mens zijn geweest.

Zware levensopdracht

Jannes Reiling (1923-2005) werd geboren in Nieuw-Weerdinge, zoon van baptistenpredikant, Koop Reiling. Binnen de baptistenkerk, sterk geconcentreerd in landelijke gebieden als de veenkoloniën, gold de jonge Jannes al vroeg als een veelbelovend talent. Hij ging klassieke talen en theologie studeren in Groningen. Na een onderbreking door zijn gedwongen verblijf als dwangarbeider in Duitsland, was het in Groningen vooral de godsdienstwetenschapper en specialist in liturgiek, Gerardus van de Leeuw, die Reiling hielp om de brug te slaan tussen geloof en wetenschap. Zonder te willen breken met zijn achtergrond, zocht de jonge Reiling naar een wetenschappelijke benadering van de bijbel als Gods Woord. Daarbij slaagde hij er voor zichzelf in om niet te breken met zijn verleden zonder zich af te sluiten voor de resultaten van de wetenschap. Het werd voor Reiling een passie in dit opzicht geloofsgenoten uit de kleine, niet wetenschappelijk georiënteerde, baptistenkerk de ogen voor de waarde van deze weg te openen. Dit zou heel zijn leven, een hoge, maar bij tijden ook zware, opdracht zijn, met teleurstellende resultaten. Hoeveel vragen ondertussen Reiling zelf ook bereid was toe te laten, aan de historiciteit van de opstanding van Christus zelf heeft hij nooit willen twijfelen. Na het destijds zieltogende baptistenseminarium in Utrecht te hebben bezocht, werd Reiling in 1948 als predikant bevestigd in de baptistengemeente te Haulerwijk. 

In de meeste baptistengemeenten stuurde men jongens die predikant wilden worden liever naar een bijbelschool dan naar een universiteit. Jarenlang heeft Reiling gestreden voor aansluiting van de baptistenopleiding bij een theologische faculteit, die onderdeel uitmaakte van een universiteit. Dit is hem gelukt en in 1958 werd hij zelf rector van het baptistenseminarium De Vinkenhof in Bosch en Duin. Vanaf de vloer van zijn kerk werd deze ontwikkeling eerder gedoogd dan toegejuicht. Omdat Reiling zich tegelijkertijd met allerlei maatschappelijke thematieken bezighield, kwam het pas laat tot een promotie. Dat was in 1973 op een geschrift uit de tweede eeuw, bij professor W.C. van Unnik promoveerde Reiling op De Herder van Hermas en de christelijke profetie.

Te populair

De biografie is vlot geschreven en kent een overvloed aan bronnenmateriaal, maar is hier en daar te populair van toon voor een wetenschappelijke biografie, bijvoorbeeld ‘de secularisatie denderde voort’ (284) en ‘Uiteindelijk liep het gierend uit de klauwen’ (304). Soms raakt het verhaal overbeladen met anekdotes, die, zoals in het geval van de onverkwikkelijke spanningen tussen Reiling en docent Jan Kiwiet, teveel ruimte innemen. Kiwiet was de eerste gepromoveerde Nederlandse baptistentheoloog en maakte dus goede kansen op een leidinggevende functie in de opleiding van baptistenpredikanten, maar kreeg Reiling als rector, wat niet goed uitpakte. Horjus behandelt deze thematiek suggestief en dienst niet terug voor waardeoordelen (184, 224, 225, 227, 231, 242, 254). Frappant is de ambivalente houding van Reiling als er sprake is van glossolalie (tongentaal) onder de studenten op de Vinkenhof. Het stootte hem af en boeide hem tegelijk.

Teveel hooi op de vork

Het was een mooie verbinding toen Reiling in 1967, naast zijn functie als rector van het baptistenseminarium, kon worden aangesteld als wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Rijksuniversiteit Utrecht, waar hij van 1974 tot 1987 benoemd was als bijzonder hoogleraar in de geschiedenis en leerstellingen van het baptisme (vanaf 1980 tevens gewoon hoogleraar Nieuwe Testament). Had hij het hier maar bij gehouden. Reiling was tegelijk druk met allerlei nevenfuncties, onder andere als bestuursvoorzitter van de Rekkense, Inrichtingen, waar de problemen in deze tijd de bestuurders volstrekt boven het hoofd groeiden. Aanvankelijk leek het een kolfje naar zijn hand. Horjus schrijft over Reilings attitude ten opzichte van de ‘socio-groepsmethode’ en ‘Open Leefsituatie’ in Rekken: ‘Als Doorbraakman was hij gecharmeerd van mensen met vernieuwingsidealen.’ Hij voegt eraan toe: ‘Daarnaast maakte zijn baptistisch-democratische gezindheid hem tot een voorstander van horizontalisering, van overleg tussen bestuur en werkveld.’ (297) Dit had Horjus wat mij betreft verder mogen uitwerken. In hoeverre was Reiling, echt een baptist, ook echt een kind van zijn tijd? Hij wilde bewust geen regent zijn met een verticale manier van besturen. Maar de radicale wijze waarop directeur Miel Hilgers Rekken (De Marke) wilde hervormen, liep uit op een fiasco waarbij kwetsbare jongeren aan chaos werden overgelaten. Ontmoedigd personeel liep weg. De afsluiting die Horjus aan dit schokkende hoofdstuk falende jeugdhulpverlening geeft laat de lezer in verbijstering achter. Reiling krijgt een lintje. Van enige kritische zelfreflectie lijkt geen sprake. Is dit echt zo gegaan?

Een lans willen breken voor emancipatie

Niet alle collega’s aan de universiteit konden Reilings bevlogen maatschappelijk engagement waarderen. Emeritus hoogleraar Roel van den Broek vertelde Horjus dat collega Gilles Quispel van Vroege Kerkgeschiedenis zich in de jaren zeventig openlijk ergerde omdat Reiling weinig publiceerde. In de lift van Trans II op de Uithof, vroeg hij zich te midden van studenten hardop af: ‘Prof. Reiling, hebt u voor mij misschien een luciferdoosje?’ ‘Nee, antwoordde Jannes, waar hebt u dat voor nodig?’ Quispel: ‘Om uw verzamelde werken in op te bergen.’ (295)

In het blad van de baptisten, De Christen, en elders, heeft Reiling steeds een lans gebroken voor zich emanciperende personen en groepen, zoals vrouwen die predikant wilden worden, en vooral voor homo’s. Via banden met de Franse voorvechters van homo-rechten, Joseph Doucé en Guy Bondar raakte hij, weer als bestuursvoorzitter, verbonden met het Centre du Christ Libérateur in Parijs. Bij de nooit opgeloste moord op Doucé in 1990 konden verdachtmakingen omtrent pedofilie worden gehoord. De Franse baptistenunie schrapte hem als predikant. Reiling heeft Doucé nooit laten vallen, rekende hem tot zijn baptistengemeente in Utrecht en ging voor in de uitvaartdienst.

Liefde voor wereldwijde oecumene

De baptist Reiling zette reeds in de jaren vijftig zijn kaarten niet op grootse crusades en revivals van bijvoorbeeld Billy Graham, zoals zijn broer Romke deed, die een populair evangelisatiepredikant werd in Rotterdam Zuid. Jannes zocht de aansluiting bij de wereldwijde oecumene en de in 1948 opgerichte Wereldraad van Kerken. Juist door actief deelnemen van de Nederlandse baptisten in de oecumenische beweging hoopte Reiling op vernieuwing. Maar dit was voor de meeste baptistengemeenten een stap te ver en voor Reiling was teleurstelling onvermijdelijk. In 1963 verlieten de Nederlandse baptisten de Wereldraad. Reiling hield tot zijn dood vast aan zijn oecumenische oriëntatie.

Dat de baptisten de aansluiting met de wereldkerk maar moeilijk konden vinden wordt geïllustreerd met het bezoek van Martin Luther King in 1964 aan het internationale Baptistencongres te Amsterdam. De auto met Reiling en andere baptistencoryfeeën onderweg om King af te halen op Schiphol, raakte, bijna symbolisch, verstrikt in het verkeer van de hoofdstad. Terwijl de pers de voorman van de Afro-Amerikaanse burgerrechtenbeweging op de luchthaven stond op te wachten, was het ontvangstcomité van de baptisten in geen velden of wegen te bekennen. Ook inhoudelijk werd het bezoek geen succes. Krampachtig probeerden de baptisten King af te schermen van de pers.

Ontgoocheling

Frappant en waarschijnlijk tot zijn eigen verbazing en ontgoocheling, moest Reiling in de laatste decennia van zijn leven meemaken, dat het niet zozeer de vooruitstrevende internationale oecumenische beweging was, maar de behoudende evangelische beweging die aansloeg bij naar vernieuwing zoekende kerkelijke gemeenten. Een band met drumstel verving het orgel, en piëtistische opwekkingsliederen kwamen in plaats van de verouderde baptistenliederen, Een persoonlijk getoonzette toespraak kwam vaak in plaats van een degelijke preek, voorbereid met exegese en literatuuronderzoek. In deze zin is de beleving van Reiling er een die, prosopografisch gesproken, een dubbele betekenis heeft: eerst die van een uitgevlogen vogel die het eigen geboortenest wil veranderen, dan die van een vrije geest die tot zijn verrassing een schrijnende vervreemding ervaart, wanneer het nest ondertussen blijkt te zijn veranderd in een door hem niet verwachte zin. Reiling werd door zijn eigen kerk gedwongen per 1 januari 1987 ontslag te nemen als rector van het baptistenseminarium. Reiling was op tragische wijze geïsoleerd geraakt in zijn eigen kerk.

Een paar kritische kanttekeningen: Horjus noemt het Réveil ‘gereformeerd’ (280), ik zou eerder zeggen orthodox-protestant, romantisch en praktisch sociaal bewogen. Zo nu en dan zit Horjus er historisch naast. Hij spreekt over de Doorbraak beweging alsof deze al concreet gestalte aangenomen heeft in de jaren twintig (155), maar de ‘doorbraak-gedachte’ kreeg pas echt institutionele vorm in de oprichting in mei 1945 van de Nederlandse Volksbeweging en daarna van de Partij van de Arbeid, februari 1946. Ook meent Horjus dat er in 1973 met de oliecrisis een einde kwam aan dertig jaren economische voorspoed. (292) Dat viel achteraf bezien reuze mee. 

Het onderschrift bij de foto’s is lang niet altijd duidelijk. Wie staan erop en in welke volgorde? Verder bedient de auteur zich vaak van overbodige woorden als ‘niettemin’ (250), ‘immers’ 280 en ‘trouwens’ (371). Vooral het woord ‘namelijk’ mag achterwege blijven. Het komt vaak voor (bijvoorbeeld 219, 311, 323, 347, 371, 381) maar vervult nergens een zinvolle functie. Het komt voort uit het binnen perspectief van de auteur, dat zo verwerkt niet wetenschappelijk genoemd kan worden. Dit zit ook al een beetje in de titel van het boek, alsof Horjus zelf zich de verzuchting van Reiling aan het adres van de baptisten achterban eigen heeft gemaakt bij het schrijven van deze biografie. 

Kleinigheid tot slot: De assuradeur (niet bankier) en filantroop, die zich als christensocialist aan reclassering en liefdadigheidswerk toewijdde, Elie René van Ouwenaller (1855-1942), was een van de oprichters van de Rekkense Inrichtingen. Maar René is geen voornaam. (277)

Jelle Horjus, Wij moeten wat meer durven. Biografie Jannes Reiling (1923-2005), Uitgeverij Noordboek, Gorredijk 2023. ISBN 9789464711400 (€ 39,90)