Pelgrimage als metafoor

‘De metafoor is het meest krachtige epistemologische gereedschap waarover de menselijkheid beschikt om het leven en het onkenbare te beschrijven’. Zo begint een bijdrage van Daniel P. Terkla in het boek ‘Encyclopedia of Medieval Pilgrimage over ‘Pelgrimage als metafoor’. Terkla is hoogleraar Engels aan de Universiteit van Zuid-Californië, VS.

Wie de leeszaal van de nationale bibliotheek van Jeruzalem bezoekt, vindt tussen de honderden rijen boeken ook een plank met teksten over de pelgrimage. Het dikste boek daarvan is de genoemde encyclopedie, uitgebracht in 2010 door Brill Leiden / Boston.

Omdat de bundel direct aansluit bij het meerjarige thema van de Raad van Kerken laten we enkele fragmenten uit het artikel van Terkla volgen, waarin hij het belang van de pelgrimage als metafoor naar voren brengt en de meerwaarde van een ethische uitleg benoemt boven die van een feitelijke reis.

Enkele fragmenten uit het artikel:

George Lakoff en zijn medewerkers hebben aangetoond dat de algemene metafoor ‘Het leven is een reis’ bijna alle narratieve teksten structureert. De metafoor is daarmee het meest krachtige middel om onze wereld te beschrijven en te begrijpen. De metafoor geeft fundament en complexiteit aan het leven als een pelgrimage. Iedere pelgrimage is letterlijk of figuurlijk een reis. Ieder leven kan op deze manier in beeld gebracht worden. Het idee van het ‘leven als pelgrimage’ heeft bronnen in de Hebreeuwse Bijbel / Het Oude Testament en in het Nieuwe Testament; in het bijzonder in Genesis, Exodus, de brief aan de Hebreeën, het boek van de Psalmen, speciaal de Psalmen van Opgang, 2 Korintiërs, de Evangeliën, het Boek van Openbaring, en de patristische brieven. Het idee van het leven als pelgrimage is ook doorgedrongen in veel van de Middeleeuwse literatuur, zowel sacrale als seculiere. Deze teksten voorzien in ontelbare metaforische modellen waar middeleeuwse pelgrims hun levensreizen op baseren. Zulke reizigers zagen zichzelf – als Abraham, Isaak, Jakob en Christus – als ware en metaforische ‘vreemden en vreemdelingen op aarde’ (Hebr. 11:14), bijwoners ‘in een vreemd land’ (Hebr. 11: 9), ‘uitziend naar een stad met fundamenten, van wie God de architect en bouwer is’ (Hebr. 11: 10).

De meer algemene metafoor ‘Leven is een reis’ maakt de schepping mogelijk van een meer specifieke metafoor ‘Leven is een pelgrimage’. Deze metafoor bereidt de weg voor van twee basistypen van pelgrimage, zoals Dee Dyas heeft laten zien, de ‘ware pelgrimage’ en de ‘echte pelgrimage’. Ware pelgrims weten dat zij leven in wat Augustinus, de bisschop van Hippo, zag als de aardse Stad van God. Deze burgers onderkenden de veranderlijke natuur en waarde van het menselijk leven, de eeuwige natuur en de waarde van het hemelse leven, en ze wijden hun leven aan het binnengaan van de poorten van de hemelse stad door het verloochenen van de materiële verleidingen van de aardse stad.

Er zijn twee subgroepen van ‘ware pelgrims’. De eerste bestaat uit de mensen die een meditatief leven leiden: monastiek, wereld mijdend en mystiek. Ze reizen in het algemeen niet ver weg, omdat ze toch al een contemplatief leven leiden (vita contemplativa). De tweede groep van ware pelgrims is volop betrokken bij de wereld en leeft een actief leven (vita activa). Deze mensen geven, net als de anderen, de voorkeur aan het leven in de geest boven het vlees, en ze zoeken de goddelijke en innerlijke reizen. Net als hun contemplatieve evenknieën zijn ze niet aan de aarde gebonden. Ze zien zichzelf als vreemdelingen en ballingen, en ze geloven dat ‘ze verwijderd zijn van de Heer, zolang ze thuis zijn in het lichaam’ (2 Kor. 5: 6).

De missie van de keizer Constantijn (c. 274-337) en zijn moeder de heilige Helena (c. 250-c. 350) om het heilige land te ontwikkelen valt samen met de opkomst van de cultus van de heiligen. Deze toevalligheid heeft velen er toe verleid naar de heilige plaatsen te reizen. Deze ontwikkeling bracht het onderscheid met zich mee tussen de ‘ware pelgrims’ en de ‘echte pelgrims’. De echte pelgrims zijn per definitie mobiel en hebben de intentie God te vinden, direct of via de nalatenschap van de heiligen (relicten). Ze zoeken hem soms ver weg, op plaatsen zoals Jeruzalem, Rome of Santiago de Compostela, maar ook dichter bij hun lokale kerken of op heilige plaatsen. Echte pelgrimsreizen waren om zo te zeggen op de korte termijn gericht en gericht op de wens aardse bestemmingen te bereiken. De echte pelgrims leefden niet contemplatief noch actief. Toch zag men zichzelf tijdens de pelgrimage als iemand die trad in de voetsporen van Abraham, archetype van de menselijke pelgrim, of in imitatio Dei, zoals Jezus die uitlegt aan Thomas, ‘Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door mij’ (Johannes 14,6).

Alle variaties van ware en echte pelgrimages berusten op een metafoor en zijn op een nieuwe manier ingekleurd door de incarnatie, waarbij de pelgrim zich presenteert als menselijk archetype: Christus is ‘de weg’, ‘de waarheid, ‘het leven’, de poort door wie wij allen hebben binnen te gaan tot de Vader. Ware pelgrims komen het dichtst bij het realiseren van gelijkwaardigheid tussen henzelf en hun pelgrimsdoel, omdat ze leven zien, van dood tot geboorte tot wedergeboorte, als een pelgrimage. Idealiter, denken zij vanuit een lange termijn perspectief, net zoals zij die de vita contemplativa leiden of de vita activa. Ze leven constant met een moreel besef, meer dan zij die de echte pelgrimage volbrengen. Voor de laatsten is de pelgrimage verbonden met een doel op korte termijn. Dus het hulpwerkwoord ‘is’ in ‘de ware pelgrim is Christus’ is sterker dan in de ‘de echte pelgrim is Christus’, omdat de laatste zich alleen incidenteel engageert in een waarlijk morele reis, misschien niet vaker dan één keer in zijn leven. De metaforische gelijkwaardigheid in de ware pelgrimage reikt verder.