Intolerantie van establishment

Er is in Nederland wel een doorbraak geweest, waarbij christenen neutrale politieke partijen gingen steunen, maar de omgekeerde doorbraak, dat zogenaamd neutrale partijen religies ruimte gunnen in het publieke discours is er nooit geweest. Liberale politici willen wel dat religieuze mensen meedoen in de samenleving, maar ze moeten vooral niet denken dat hun religie iets betekent voor het publieke debat.

Met duidelijke bewoordingen distantieerde prof. dr. Erik Borgman zich tijdens een studiemiddag over secularisatie van de Raad van Kerken op vrijdag 30 september van het frame dat in elitaire liberale kringen bon ton is geworden. Er is in Nederland maar één frame wat telt, anderen mogen er niet zijn. Daarom reageren we zo merkwaardig als er iemand in boerkini op het strand verschijnt. Zo’n persoon doet niemand kwaad. Maar men laat zich slechts door één simpele gedachtengang leiden: men wil een homogene samenleving hebben, waarbij er een tendens is om een religie van het nieuwe establishment te vestigen, een zogenaamde religie van de neutraliteit. De tolerantie is scherp afgebakend. Men is niet geneigd een open ruimte te laten voor mensen met een andere opvatting. Daar zijn inmiddels toch wel harde bewijzen voor.

Borgman reageerde op een lezing die minister Edith Schippers van Volksgezondheid begin september hield. Zij stelde tijdens de HJ Schoo-lezing onder meer: ‘Wij dachten: onvrijheid, dat spreekt niemand meer aan, dat waait vanzelf over. Religie is achterhaald. In elk geval in de vorm van een voorgeschreven leven volgens de lijnen van de Bijbel of de Koran. De schok is groot dat het tegendeel waar is. We zijn wakker geschud’.

Een deel van de discussie ging over de vraag hoe deze woorden van Schippers geïnterpreteerd moeten worden. Borgman hield het op een zekere tenachterstelling van religie en religieuze mensen. ‘Religie is achterlijk’. Hij noemde dat een beeld van seculariteit wat in bepaalde kringen overheerst. Andere mensen in de zaal legden het accent van Schippers bijdrage op de volgende alinea, waarin ze zei: ‘We moeten een vrijheidscoalitie vormen. En daar hebben we iedereen ontzettend hard bij nodig’. Ze noemden de woorden van de minister een uitnodiging om een bijdrage aan de samenleving te leveren.

Borgman erkende het belang van een dergelijke benadering, maar weigerde het gemak te accepteren waarmee liberale elites hun nieuwe religieusiteit opleggen aan anderen en daarbij intolerant opereren. ‘Dat is de strijd die we hebben te voeren’. We zitten in Nederland gevangen in een beeld waarbij we seculariteit maar op één manier wensen te zien. De kerk die zich in Calais solidair verklaart met mensen die worden afgewezen, telt niet in de ogen van de minister. Hij hekelde daarbij ook de manier waarop rapporten van ‘God in Nederland’ in de media worden uitgemeten. Het gaat steeds over ‘minder gelovigen die minder geloven en aan hun geloof minder betekenis ontlenen’. Sinds 1966 brengen de media dat op een eenzijdige manier en men stelt de vraag: ‘Gelooft u nog in God?’

Borgman weigert met een dergelijke eenzijdige benadering mee te gaan. Wat hem betreft is er al in de dertiende eeuw een dubieus wissel genomen tijdens het nominalisme. In discussies met mensen als Thomas van Aquino (1225-1274) en Johannes Duns Scotus (1266-1308) verschoof de verhouding tussen God en de wereld. De hemel werd op afstand gezet en de wereld sloot zich op in zichzelf. Eigenlijk is de scheiding die daar is ontstaan nooit meer overbrugd, hoewel de Rooms-katholieken het proberen met de kerk, de Protestanten doen een poging met de bijbel en de vrijzinnigen en orthodoxe-protestanten zoeken het in hartstocht en bevindelijkheid.

De Tilburgse cultuurtheoloog zoekt het zelf in het duidelijk maken dat God in de wereld altijd al meedoet. Hij wil de participatie-gedachte terug hebben in de theologie en in het denken. Hij citeerde paus Franciscus: ‘Wij moeten de stad vanuit een contemplatief standpunt herkennen, oftewel vanuit een standpunt van het geloof dat de God ontdekt die in haar huizen, in haar straten, op haar pleinen woont’. God is immanent in de wereld en in de schepping aanwezig en hij is te vinden. ‘Wij moeten volhouden dat wij er een ander beeld van de werkelijkheid op na houden’, pleitte Erik Borgman. ‘De dingen bevatten een goddelijke boodschap’, citeerde hij Laudato Si’. Iets van dat sacrale mag terugkeren in de schepping. ‘Wij moeten de incarnatie weer centraal stellen. God komt er niet bij in de schepping. Hij heeft zich er mee verbonden. Wij kunnen die verbinding niet leggen. Die verbinding is er’.

Elementen van die aanwezigheid van God kunnen overigens niet zonder meer door mensen van de kerk worden geclaimd, meent Borgman, want de goedheid van God kan niet voldoende vertegenwoordigd worden door één schepsel. Thomas van Aquino zegt daarover: ‘God bracht vele en uiteenlopende schepselen voort, opdat wat de een tekortkomt in het vertegenwoordigen van de goddelijke goedheid door de ander wordt aangevuld’. Deze stellingname impliceert dat ook seculiere mensen en atheïsten iets kunnen laten zien van God wat mensen uit een kerk over het hoofd hebben gezien. Dat is de paradox, aldus Borgman. Je kunt dus de inbreng van de atheïsten niet zonder meer van tafel vegen. ‘Misschien begrijpt de seculier iets van wat wij niet begrijpen. Wij hebben belang bij de seculiere mensen. En ook al ben je het oneens met elkaar, op een bepaalde manier blijf je wel partners’.

Dr. Wim Dekker was één van de twee theologen die was gevraagd om een reactie te geven. Hij haakte aan bij de interpretatie van Schippers woorden, die naar zijn idee circuleren rond de invulling van wat vrijheid is. Zij houdt er een definitie van vrijheid op na, die op zijn zachtst gesproken een definitie is die geldt voor een bepaalde klasse van mensen. Hij stelde zich voorzichtiger op als het gaat om allerlei zaken van andersgelovigen als incarnatie te zien. ‘Dat is toch machtig irritant voor andersgelovigen’, zo zei hij, dat je zo in een kader wordt gezet. Het lijkt ruimhartig, maar dat is het niet.

Dr. Koen Holtzapffel ging in op het belang van de ontmoeting. Hij noemde het belangrijk dat mensen levensvragen en levensinzichten met elkaar delen. Het is uiteindelijk een gezamenlijke zoektocht die je uitvoert in het kader van de pelgrimage in het leven. Hij citeerde daarbij in kritische zin op Borgman Willem van der Meiden die de vraag stelde, of de christenen misschien een Woord voor de wereld mogen hebben, of dat ze alleen nieuwsgierig zijn naar wat de wereld te verkondigen heeft. Is er alleen verpakking of is er meer? Hij stelde daarop de vraag hoe oprecht de ontmoeting met anderen bij Borgman is. En in het verlengde daarvan klonk ook de vraag: Wat is de positie van de kerk daarbij? Hoe is de kerk een instrument? Hoe sacramenteel is de kerk? Veel kerken hebben dan toch de pretentie dat hun denken toch wel op de bergtop ligt van wat er echt toe doet.

In een reactie refereerde Borgman naar zijn inauguratie destijds, waarbij hij als eerste zin uitsprak, dat de theologie eindelijk op de koude grond is geland. Er is misschien geen eigen theologische faculteit meer, maar de essentiële vragen zijn er nog steeds; vragen als: Hoe zit het precies en waar ben jij in het geheel? Dat blijven wezenlijke theologische vragen. En ze worden direct gesteld in de context van de wereld, zoals het hoort. 

In reactie op de door Dekker gesignaleerde irritatie stelde Borgman dat er erkenning moet zijn dat er geen neutraliteit bestaat. Daarom kan de overheid die neutraliteit ook niet claimen. Je hebt altijd het recht om een bijdrage in de publieke discussie te leveren en daarbij je eigen traditie in te brengen. De kerk kent daarbij principieel een zekere partijdigheid. Want de kerk wil niet voor iedereen even belangrijk zijn. De polemiek vanuit Christus is er vanaf het begin één van iemand die om zijn benadering is gekruisigd. In die zin wil de kerk niet neutraal zijn en zoekt ze evenmin naar populariteit alsof het kruis ooit populair zou kunnen zijn.

Er bleven vragen stromen vanuit de zaal. Hoe incarnatie en kruis zich verhouden. Hoe je een dergelijke visie van seculariteit deelt in een dorpsgemeenschap. Of de twijfel in jezelf niet een goed aanknopingspunt voor een gesprek zou kunnen zijn. Of de kerk uiteindelijk in het katholieke model niet beslissend is over de toets welke incarnatie geldig is. Of je echt zo stellig moet spreken over God die in de wereld is geïncarneerd. Of je de traditie nog nodig hebt, als Christus in de werkelijkheid incarneert. Borgman: ‘De traditie geeft een bril, maar wát we zien moeten we leren uit het leven’.

Foto’s:
1. Erik Borgman
2. V.l.n.r. Erik Borgman, Koen Holtzapffel, Wim Dekker
3. Jeannette Galjaard en Theodoor van der Voort
4. Margriet Gosker (dagvoorzitter) en Dirk Gudde (algemeen voorzitter van de Raad)
5. Beatrice Jongkind en Wietse van der Velde