Participatie of solidariteit

Het Christelijk Sociaal Congres, editie 2014, vond onlangs plaats. Het ging over de participatiemaatschappij. Dr. Trinus Hoekstra, secretaris van de beraadgroep Samenlevingsvragen, was erbij de tweede dag. Hij maakte aantekeningen die als aanzet voor bezinning in de beraadgroep komen. We geven ze hier door, niet met het idee dat het een compleet verslag is, maar meer om ook de lezer nog eens over het begrip ‘participatiesamenleving’ te laten nadenken.

Trinus Hoekstra:

‘Van het congres kon ik helaas alleen de 2e dag meemaken. Het thema was ‘De participatiesamenleving – een verbond tussen mensen’. Wat op de 2e dag vooral opviel was de presentatie van het rapport ‘Coöperatiemaatschappij – Solidariteit organiseren in de 21e eeuw’ van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie. De dag ervoor werd het rapport besproken in Trouw met de twee auteurs onder de kop ‘Zo vitaal is de samenleving niet’. Het onbehagen in het rapport t.a.v. de ‘participatiesamenleving’ heeft vooral betrekking op de massieve oproep aan burgers die er momenteel in tot uitdrukking komt. Onder verwijzing naar Govert Buijs werd tijdens de presentatie gesproken van een ‘burgerschapsbubble’ onder beleidsmakers. Het rapport pleit voor een verbinding tussen burgers, gezinnen, maatschappelijke organisaties, ondernemingen én de overheid en spreekt in die van een ‘coöperatiemaatschappij’.

In het daarop (na de pauze) volgende gesprek tussen Arie Slob, Sybrand Buma en vervolgens de zaal ging het eigenlijk steeds over de verhouding van overheid en samenleving. Opmerkelijk en intrigerend was de argeloze vraag van een reformatorische mijnheer. Hij leidde zijn vraag in met de woorden dat zijn vraag er misschien toe zou leiden dat hij ter plekke met pek en veren besmeurd zou worden, omdat hij zich realiseerde dat het nogal een ‘liberale’ vraag zou kunnen zijn. Hij zei als ik het goed begrijp gaat het voor mij als burger nu eigenlijk om 4 opeenvolgende vragen: ‘heb ik een probleem, kan ik het zelf oplossen, wie kan me helpen, wat kan de overheid doen?’ Sybrand Buma reageerde onmiddellijk met de opmerking dat het inderdaad liberale vragen zijn die uitgaan van ‘kan ik het rooien?’ in plaats van meer christelijk ‘wie kan ik helpen?’ Ik denk evenwel dat de mijnheer in zijn argeloosheid volstrekt gelijk had en symptomatisch is. Burgers worden in het vertoog van de ‘participatiesamenleving’ in een neoliberale positie gedrongen. De vraag van de mijnheer reflecteerde die positie, maar hij werd daarin niet gezien, zijn vraag werd bezworen en afgeserveerd met een ‘vrome’ opmerking. Hem werd eigenlijk de ‘christelijke’ les gelezen, in zekere zin toch pek en veren..

Op dat moment realiseerde ik me dit niet scherp. Dat kwam pas later toen ik de ochtend tijdens de lunch met ds. Dick Couvee van de Pauluskerk evalueerde. Allebei hadden we een onbehaaglijk gevoel aan de ochtend over gehouden. Er ontbrak iets in de discussie over de verhouding van overheid en samenleving, iets bleef onbenoemd en onzichtbaar: de markt. Het vertoog over de ‘participatiesamenleving’ is september 2013 op gang gekomen in verband met een geheel van bezuinigingen ten behoeve van het begrotingstekort. De overheid treedt terug en dit betekent op allerlei fronten dat de markt een grotere sturende werking krijgt in en op de samenleving. Onder invloed hiervan wordt de samenleving harder en ongelijker. Het rapport van het WI van de CU bevestigt min of meer dat de civil society hier op het moment vrij weerloos tegenover staat. De oproep om tot een ‘Coöperatiemaatschappij’ te komen is sympathiek en terecht (wederkerigheid is niet alleen iets van burgers onderling, maar vraagt een inbedding in instituties)  maar bevestigt op het moment vooral dat die coöperatieve infrastructuur (afgezien van een aantal initiatieven) grotendeels ontbreekt. Overigens wijzen Wouter Beekers (presentatie rapport en directeur WI) en Arie Slob (ik heb ze in de pauze even gesproken) de CDA-terminologie van het maatschappelijk middenveld af, in de zin van organisaties die in een verticale lijn bemiddelen tussen overheid en samenleving. Hun pleidooi voor verbinding heeft duidelijk meer een horizontaal karakter’.