Reactie op kerkelijk rapport

‘Moge de studie van Faith and Order bijdragen aan het proces van conciliariteit, verstaan als ‘de diepe eenheid in liefde en waarheid’. Zo eindigt een brief van de Raad van Kerken in Nederland gericht aan de commissie Faith and Order van de Wereldraad. Het betreft een reactie op het document ‘The Nature and Mission of the Church’.

Wie het oorspronkelijke rapport wil lezen: klik hier.

 TEKST BRIEF

 

Aan de Wereldraad van Kerken
Commission for Faith and Order
Genève

Amersfoort, mei 2009

Dames en heren,
 
In zijn plenaire vergadering van 1 april 2009 heeft de Raad van Kerken in Nederland uw studiedocument The Nature and Mission of the Church besproken. Conform uw verzoek geven wij daarop graag een inhoudelijke reactie.

Op hoofdlijnen was er in de bespreking veel waardering voor het document. Het is de vrucht van voortgaande bezinning binnen de commissie Faith and Order van de Wereldraad van Kerken  op kernvragen van de ecclesiologie, zoals die in het receptieproces van de Lima tekst over Doop, Eucharistie en Kerkelijk Ambt aan het licht traden. Het is verheugend dat over de ecclesiologie gaandeweg meer overeenstemming kan worden bereikt.
De convergentie heeft onder meer betrekking op de bijbelse benadering van de Kerk als volk van God (nr. 18-19), Lichaam van Christus (20-21) en tempel van de Geest (22-23). Maar ook de benadering van de Kerk als ‘mysterion'(nr. 45) en als  teken en instrument van Gods  heil  (nr. 43) zijn goede voorbeelden van hoe kerken naar elkaar kunnen toegroeien in hun verstaan van wat Kerk is. Om dezelfde reden is het een goede zaak dat het bijbelse begrip ‘koinonia’, opgevat als gemeenschap met God en met elkaar, centraal wordt gesteld in het zoeken naar gemeenschappelijk kerkverstaan (nr. 24).

Niet zonder betekenis is het gegeven dat de Kerk in dit document van meet af aan wordt geduid als gave Gods, als schepping van Woord en Geest (nr. 9vv), die wordt opgebouwd door verkondiging en sacramenten. Des te schrijnender is dat juist over de institutionele dimensie van de Kerk zoveel verschillende overtuigingen leven (cf. box bij nr. 12). In dit rapport komen weliswaar verschillende ecclesiologische grondvisies naar voren, die elkaar zeker niet uitsluiten en die zelfs een zekere convergentie vertonen. Maar de consequenties van deze convergentie voor de specifieke vragen van ambt en sacramenten, zoals die uit het receptieproces van de BEM-rapporten naar voren kwamen wordt in dit rapport niet uitgewerkt. Integendeel, in de z.g. “boxes” keren die vragen met alle scherpte terug. Op de specifieke punten betreffende ambt en sacramenten is dus weinig vooruitgang is geboekt. Wij vragen ons dan ook af of de door de kerken in het receptieproces van BEM opgeworpen vragen door Faith and Order na 1989 niet specifieker in dialoog met de kerken besproken hadden moeten worden.

In dit kader wijzen wij ook op de noodzaak van een voortgaand gesprek over de doop, die terecht de fundamentele band van eenheid wordt genoemd (nr. 74vv).  Wederzijdse dooperkenning tussen verschillende kerken heeft meer dynamiek in de oecumenische discussie gebracht. De Raad van Kerken in Nederland is voornemens hierop in de eigen context verder voort te bouwen, en de expliciete wederzijdse dooperkenning van zijn lidkerken te verbreden en te verdiepen. Daarbij hopen wij ook in te kunnen gaan op significante verschilpunten die ten aanzien van de doop nog resteren (cf. box bij nr. 77). Tevens hopen wij in het kader van de ene oecumenische beweging ook kerken te betrekken, die tot dusver niet zijn toegetreden tot de Raad van Kerken.

Tegen de achtergrond van de geconstateerde institutionele divergentie is het belangrijk dat op verschillende plaatsen in de tekst wordt gesproken over de vier notae ecclesiae  uit het Credo van Nicea-Constantinopel. Dit is vooral interessant omdat in hoofdstuk 2 (nrs. 52vv.) het contrast tussen wat wij gezamenlijk belijden inzake de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk en de praktijk van ons gezamenlijk en gescheiden kerkelijk leven wordt gethematiseerd. Wij achten het van belang dat deze notae daarmee ook eschatologisch geduid worden: de kerk leeft nu eenmaal in statu viae.

De Raad herkent de ernst van de vraag hoe kerken ‘understand and claim their own ecclesial identity and how they regard the ecclesial status of other churches and other Christians’, zoals die in de box na 63 aan de orde wordt gesteld. Wij vragen ons daarbij af waarom de geschiedenis van verdeeldheid niet is beschreven. In de box bij nr. 63 worden drie typen ecclesiologie onderscheiden. Ook in ons gesprek is gebleken, dat elk van deze drie typen tot op zekere hoogte door een of meer van onze lidkerken wordt herkend. Maar welke ecclesiologie volgt nr. 63 zelf? Het vertrekpunt moet zijn dat de kerken elkaar bevragen op de uitgangspunten die zij met elkaar delen. Volgens sommigen zouden de kerken niet langer moeten spreken over “geen volledige gemeenschap” maar over een “bijna volledige gemeenschap”. Voor anderen is dat vanuit hun verstaan van de gemeenschap onmogelijk. Wellicht zouden ook op dit punt de genoemde  programmatische verschilpunten directer besproken kunnen worden, zoals dat gebeurde in het convergentieproces dat leidde naar de Lima-tekst van 1982 of de Gemeenschappelijke Verklaring  over de Rechtvaardigingsleer van de Rooms-Katholieke Kerk en de LWF. De consequenties van deze en andere kroonjuwelen van de oecumenische dialoog worden in Faith and Order paper nr. 198 onvoldoende meegenomen. Hetzelfde geldt voor de resultaten van de dialoog met het Jodendom inzake de verhouding van Israël en de Kerk (cf. nrs 18-19).

Bij dit alles realiseren wij ons dat de opgesomde klassieke ecclesiologische vragen soms ver af staan van de leefwereld van veel mensen van onze tijd en van de problemen waar de kerken nu gezamenlijk voor staan. Het document zou meer op de actuele context betrokken dienen te worden, zoals in nr. 4 ook uitdrukkelijk bepleit.
De context, die hier expliciet benoemd wordt, komt elders in het document echter nauwelijks aan de orde. De Raad beseft dat hij hierin primair een eigen verantwoordelijkheid heeft. In de Europese samenleving waarin sprake is van een individualistische manier van geloven, van een voortschrijdend secularisatieproces en van velerlei nieuwe vormen van spiritualiteit en allerlei nieuwe religieuze bewegingen en kerkvormen is het vaak moeilijk duidelijk te maken waarom de kerk als geloofsgemeenschap rondom Woord en Sacrament en de rechte bediening daarvan belangrijk is.  Het rapport zelf signaleert in nr. 121 sporen van reconfessionalisering en zelfs van een anti-oecumenische gezindheid bij sommige kerken. Veel verschillen in kerkvisie en kerkvormen gaan terug op oude en nieuwe christologische vragen, op de gestalte van de navolging, op de interpretatie van  Jezus’ verkondiging van het Rijk Gods en de implicaties daarvan voor de christelijke leefvormen en de ethiek van het goede leven en samenleven. De vraag blijft, hoe de empirische ervaring van kerk in  haar gebrokenheid doorwerkt in onze visie op het gezamenlijk  kerk-zijn. Dat aspect zou wellicht sterker aan de orde zijn gekomen als het document van Faith and Order niet vanuit het wezen maar vanuit de zending van de kerk was vertrokken. Zending is immers geen ‘abstractie’ (nr. 4), maar wordt beleefd in het gelovig getuigenis in de actuele situaties van elke samenleving.

De aandacht voor de context brengt ons tenslotte op een laatste punt: de aandacht voor gezamenlijk beraad van de kerken ten behoeve van gemeenschappelijk overleg en besluitvorming. Terecht wordt ‘conciliariteit’ aangeduid als een wezenlijk kenmerk op alle niveaus van kerkelijk leven (nrs. 99-100). Daarbij vragen wij ons echter wel af of conciliariteit in dit document niet te snel in verband of zelfs in spanning  wordt gebracht met het begrip ‘primaatschap’, met name het universeel primaatschap van de bisschop van Rome (nr. 102-104, incl. box bij nr. 104).  Van meet af aan ging het toch in de oecumenische beweging als “conciliar community”  om vormen van gezamenlijk beraad over het evangelie van het Rijk Gods voor de hele bewoonde wereld (Mt 24,14) in de vele crisissituaties van de christenheid en om  de voorbereiding van een agenda voor zulk een beraad, dat de verdeelde kerken weer met elkaar zou kunnen verzoenen. Moge de studie van Faith and Order bijdragen aan dat proces van conciliariteit, verstaan als ‘de diepe eenheid in liefde en waarheid’ (nr.99).  

In oprechte geloofsverbondenheid,
namens de Raad van Kerken in Nederland
 
Drs. Henk van Hout, voorzitter
 
Ds. Klaas van der Kamp, algemeen secretaris

EINDE BRIEF


Beeld: schilderij Benne Solinger