Een al te mooi zelfbeeld

Coen Wessel las het boek ‘Uitverkoren, hoe Nederland aan zijn zelfbeeld komt’ van theologe Janneke Stegeman en letterkundige Saskia Pieterse waarin zij onderzoeken wat de wortels van het zelfbeeld van Nederland als tolerante en vrijheidslievende natie zijn en er tegelijkertijd diep het mes in zetten. Een inzichtelijk boek, concludeert hij, in een tijd waarin het belangrijk is om zorgvuldig positie te kiezen op het wereldtoneel.

Nederland heeft een lange traditie van tevredenheid over zichzelf. Wij hebben het goede voor met de wereld. Wij zijn het land van het internationaal recht. Wij hadden als eerste land het huwelijk tussen partners van hetzelfde geslacht en hadden een liberale euthanasiewetgeving. Nederland was een waarlijk gidsland.

Het woord ‘gidsland’ komt uit de koker van de columnist en PvdA-man W.L. Brugsma. Hij gebruikte het woord als vertaling van het woord ‘pilot country’. Dennis Meadows, een van de auteurs van het rapport van de Club van Rome, gebruikte dit woord om aan te duiden dat Nederland alles in zich had om van de aanbevelingen van het rapport een succes te maken (1). Nederland kon daarvoor als ‘pilot country’ fungeren. ‘Gidsland’ is een merkwaardige vertaling van ‘pilot country’. ‘Pilot country’ heeft toch vooral iets van een proefplek, een pioniersplek zo je wilt, een laboratorium. Een gidsland daarentegen weet alles al en wijst anderen de weg vooruit.

In dit zelfbeeld van Nederland als gids en lichtend voorbeeld voor de wereld zijn de laatste jaren stevige scheuren gekomen, en niet alleen door het aanzwellende geschamper van conservatieven. De felle discussie over Zwarte Piet liet zien dat Nederland nog lang niet klaar is met het koloniale verleden. Nederland bleek plotseling gidsland … in de opkomst van extreemrechts. Ook de Nederlandse euthanasiepraktijk geldt niet meer als een lichtend voorbeeld, maar eerder als het voorbeeld van een hellend vlak.

En toch, ondanks alle scheuren, blijft hardnekkig het beeld bestaan van een Nederland als een tolerant en vrijheidslievend volk. Op 5 mei vieren we daarom sinds tientallen jaren ‘de vrijheid’ en niet ‘de bevrijding’. Grootste gotspe is natuurlijk de naam van de Partij voor de Vrijheid. Ze steunen openlijk de dictator Poetin, schofferen de regels van de rechtstaat, roepen op tot aantasting van de godsdienstvrijheid, maar noemen zich desondanks een partij ‘voor de Vrijheid’.

Uitverkoren

De theologe Janneke Stegeman en de letterkundige Saskia Pieterse onderzoeken in hun boek ‘Uitverkoren, hoe Nederland aan zijn zelfbeeld komt’ de wortels van dit zelfbeeld van Nederland als tolerante en vrijheidslievende natie en zetten er tegelijkertijd diep het mes in.

Centraal in hun boek staat het begrip uitverkiezing, Nederland acht zich een uitverkoren natie. Uitverkiezing is een begrip dat vooral in het gereformeerde protestantisme belangrijk is. In het geloofsleven gaat het daarbij vooral om de eigen uitverkiezing of verwerping. Maar in de strijd tegen Spanje ging het al snel om de uitverkiezing van de Nederlandse republiek. De Republiek was een uitverkoren natie, zij was het nieuwe Israël. Toen Nederland zich na het Twaalfjarige bestand als koloniale macht ging opwerpen, werd dit zelfbeeld ook gebruikt om het eigen kolonialisme te rechtvaardigen.

De bevolking van Afrika, Indië en Amerika heette wild en blind. Nederlanders daarentegen waren ‘vrij van iedere roofzuchtige neiging, superieur aan alle anderen in seksuele matigheid en wat betreft hun hele manier van leven, gekenmerkt door de grootste eerbied voor wetten, en boven alles voor religie’, aldus Hugo de Groot. Deze grondlegger van het internationaal recht vond ook dat krijgsgevangen Afrikanen best in Nederlandse slavernij konden worden gevoerd. Zij zouden daarmee toegang krijgen tot het ware, protestantse geloof. Zo werd slavernij bijna als een weldaad voorgesteld. Op schilderijen zien we slavernij dan ook als bijna iets idyllisch, zoals in bijgaand doek van Frans Post (1612-1680).

Frans Post, Gezicht op het eiland Itamaraca, 1637, Mauritshuis, Den Haag

Camouflage

Zo ontstaat het Nederlandse zelfbeeld van een vrij, tolerant en democratisch land. Het zijn altijd anderen die de vrijheid bedreigen: Joden met hun oudtestamentische wetten, oorlogszuchtige dan wel decadente moslims, onbeschaafde volkeren van Afrika en Indië. Protestanten daarentegen zorgen voor verstandige wetten en goed bestuur. Aan de hand van geschriften van Gereformeerde predikanten – en zelfs acten van de Synode van Dordrecht – laten Stegeman en Pieterse zien hoe steeds de wrede praktijken van VOC en WIC werden gecamoufleerd en goedgepraat door verhalen over de eigen voortreffelijkheid, deugdzaamheid en vrijheidsliefde. Met beschrijvingen van het antisemitisme van de Verlichting en racisme bij Abraham Kuyper trekken de auteurs deze lijn door naar meer nabije tijden.

Stegeman en Pieterse halen ook een aantal zeventiende-eeuwse auteurs aan die christen-zijn nadrukkelijk met huidskleur verbinden. Ze willen laten zien hoe vanaf het begin van de Nederlandse koloniale expansie ‘wit’ en protestantisme nauw verbonden met elkaar verbonden zijn. ‘Je bekeren tot het calvinisme is ‘Wit worden’ concluderen ze.

Bijzonder in het boek is de relatie die de auteurs leggen tussen antisemitisme en racisme. De argumenten die door kerkvaders en middeleeuwse auteurs tegen joden worden gebruikt (christenen zijn geestelijk en lichamelijk superieur), worden vanaf de 17e eeuw ook tegen de volkeren van Afrika, Amerika en Azië gebruikt. Vanaf de Verlichting wordt het Christendom – en dan speciaal het protestantisme – voorgesteld als een universele godsdienst die bevrijd is van zijn joodse en Aziatische wortels (zo bijvoorbeeld F.C. Baur). Christenen zijn zo op een hogere trap van geestelijk leven terecht gekomen. Dit verhaal over de eigen morele superioriteit wordt vervolgens ook op alle andere godsdiensten geplakt. Het christelijke antisemitisme vormt de basis van racisme.

Essay

In hun slotwoord wijzen de auteurs het onkerkelijke deel van de Nederlandse samenleving er fijntjes op, hoe zeer zij schatplichtig zijn aan dit protestantse zelfbeeld. Het christelijke idee van universalisme gaat naadloos over in een liberaal universalisme dat volkeren over de hele wereld uit hun achterlijkheid moet bevrijden. Zelf zie ik ook nog een andere kant: het dedain waarmee liberaal links en liberaal rechts naar de godsdienst kijkt vloeit rechtstreeks voort uit deze geschiedenis van het protestantisme. Het is dezelfde houding van superioriteit, alleen dan nu ook met het christendom als slachtoffer. Een beetje zoals in het 19e-eeuwse Engeland en Duitsland aanvankelijk alleen het jodendom als ‘Aziatisch’ of ‘Hebreeuws’ werd weggezet, maar waar enkele decennia later het christendom net zo makkelijk in dat lot deelde.

Ik heb het boek gelezen als een essay, in die zin dat in het boek één centrale stelling uitgewerkt wordt. Die stelling wordt onderbouwd, vaak ook met eigen onderzoek. Het is een inzicht, dat als eye-opener kan dienen voor toekomstig onderzoek. En het is een inzicht over onze samenleving, dat in kerk, politiek en samenleving door kan werken. Als stellingname kan hij ook genuanceerd en aangevochten worden.

Een land dat een ‘pilot country’ wil zijn, een pioniersplek, bijvoorbeeld op het gebied van de milieubescherming, daar lijkt me niets op tegen. Maar een land dat zich meteen een gidsland weet zonder grondig zelfonderzoek, ziet de eigen blinde vlekken niet en loopt het gevaar bondgenoten van zich te vervreemden. In een tijd dat Europa welhaast koloniaal opgedeeld dreigt te worden tussen Trump en Poetin is dat niet verstandig. Elke greintje superioriteitswaan zal het ons moeilijker maken om bondgenoten te vinden in Europa, Azië en Afrika.

Coen Wessel

Saskia Pieterse en Janneke Stegeman, Uitverkoren. Hoe Nederland aan zijn zelfbeeld komt, Athenaeum 2025, 254 p., €24,99.

(1) Jan Dirk Snel, ‘Nederland gidsland: ontstaan en zin van een betwist begrip’ in: Christen Demokratische Verkenningen 2014, nr.4