Jaar van barmhartigheid

De Rooms-Katholieke Kerk viert van 8 december 2015 tot 20 november 2016 het zogenaamde Jaar van de Barmhartigheid. Paus Franciscus heeft het jaar aangekondigd in een bul getiteld ‘Misericordiae Vultus’ (Het gelaat van de barmhartigheid). Opvallend in het document en eigenlijk nog niet opgepikt door alerte journalisten is de uitvoerige passage over de pelgrimstocht. Door dat thema te kiezen sluit paus Franciscus aan bij het thema van de Wereldraad van Kerken en ook een centraal thema van de gezamenlijke kerken in Nederland. We geven het fragment over de pelgrimage hieronder weer.

De pelgrimstocht is een bijzonder teken van het Heilig Jaar, omdat het een icoon is van de tocht die ieder in zijn bestaan aflegt. Het leven is een pelgrimstocht en het menselijk wezen is een viator, een pelgrim die een weg aflegt naar een begeerd doel. Ook om de Heilige Deur in Rome en in ieder andere plaats te bereiken zal ieder naar eigen krachten een pelgrimstocht moeten volbrengen. Dit zal een teken zijn van het feit dat ook de barmhartigheid een doel is om te bereiken en dat het inzet en offer vraagt. Moge de pelgrimstocht derhalve een prikkel tot bekering zijn: wanneer wij door de Heilige Deur gaan, zullen wij ons laten omarmen door de barmhartigheid van God en zullen wij ons ervoor inzetten barmhartig te zijn voor de ander, zoals de Vader dat is voor ons.

De Heer Jezus geeft de fases van de pelgrimstocht aan waardoor het mogelijk is dit doel te bereiken: “Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden; veroordeelt niet, dan zult ge niet veroordeeld worden; spreekt vrij, en ge zult vrijgesproken worden. Geeft, en u zal gegeven worden; een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat zal men u in de schoot storten. De maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken” (Lc. 6, 37-38). Hij zegt vooral niet te oordelen en niet te veroordelen. Als men zich niet het oordeel van God op de hals wil halen, mag niemand rechter worden van zijn eigen broeder of zuster. De mensen blijven met hun oordeel immers aan de oppervlakte steken, terwijl de Vader naar het binnenste kijkt. Hoeveel kwaad doen woorden, wanneer zij voortkomen uit gevoelens van afgunst en nijd! Kwaad spreken over een broeder of zuster in zijn of haar afwezigheid staat gelijk aan het in een kwaad daglicht stellen, aan zijn of haar goede naam in gevaar brengen en hem of haar een speelbal van geroddel laten zijn. Niet oordelen en niet veroordelen betekent in positieve zin alles wat er aan goeds is in een persoon, weten te zien en niet toestaan dat hij te lijden heeft door ons gedeeltelijk oordeel en onze pretentie alles te weten. Maar dat is nog niet voldoende om de barmhartigheid tot uitdrukking te brengen. Jezus vraagt ook te vergeven en te geven. Instrument te zijn van vergeving, omdat wij die als eersten van God hebben gekregen. Edelmoedig zijn ten opzichte van allen, wetend dat ook God zijn welwillendheid zeer grootmoedig aan ons schenkt.

Barmhartig zoals de Vader is dus het “motto” van het Heilig Jaar. In de barmhartigheid hebben wij het bewijs van hoe God liefheeft. Hij geeft zichzelf geheel, voor altijd, om niet en zonder iets daarvoor terug te vragen. Hij komt ons te hulp, wanneer wij Hem aanroepen. Het is mooi dat het dagelijks gebed van de Kerk begint met de woorden: “Mijn God, kom mij te hulp, Heer, haast U mij te helpen” (Ps. 70, 2). De hulp die wij inroepen, is al de eerste stap van de barmhartigheid van God jegens ons. Hij komt ons redden uit de toestand van zwakte waarin wij leven. En zijn hulp bestaat erin ons zijn aanwezigheid en nabijheid te doen begrijpen. Dag voor dag kunnen ook wij, geraakt door zijn medelijden, medelijden betonen jegens allen.

In dit Heilig Jaar zullen wij de ervaring kunnen opdoen ons hart te openen voor allen die leven in de meest hopeloze randgebieden van het bestaan die de moderne wereld op dramatische wijze doet ontstaan. Hoeveel situaties van onbestendigheid zijn er aanwezig in de wereld van vandaag! Hoeveel wonden zijn er geslagen in het vlees van zovelen die geen stem hebben, omdat hun kreet verzwakt en verstomd is door de onverschilligheid van de rijke volken. In dit Jubeljaar zal de Kerk nog meer geroepen zijn deze wonden te verzorgen, ze te verzachten met de olie van de troost, ze te verbinden met de barmhartigheid en te genezen met de verschuldigde solidariteit en aandacht. Laten wij niet vervallen in onverschilligheid die vernedert, in gewenning die de geest verdooft en verhindert het nieuwe te ontdekken, in cynisme dat verwoest. Laten wij onze ogen openen om te kijken naar de ellende van de wereld, de wonden van zoveel broeders en zusters die van hun waardigheid zijn beroofd, en laten wij ons uitgedaagd voelen om naar hun kreet om hulp te luisteren. Laten onze handen hun handen vastpakken en laten wij hen naar ons toe trekken, opdat zij de warmte van onze aanwezigheid, van vriendschap en broederschap voelen. Moge hun kreet de onze worden en mogen wij de barrière van onverschilligheid kunnen doorbreken die dikwijls soeverein heerst om hypocrisie en egoïsme te verbergen.

Het is mijn vurig verlangen dat het christenvolk gedurende het Jubileum nadenkt over de werken van lichamelijke en geestelijke barmhartigheid. Het zal een manier zijn om ons geweten wakker te schudden, dat vaak ingeslapen is ten overstaan van het drama van de armoede, en om steeds meer door te dringen tot de kern van het Evangelie, waar de armen de bevoorrechten zijn van de goddelijke barmhartigheid. De prediking van Jezus houdt ons deze werken van barmhartigheid voor, opdat wij kunnen begrijpen of wij wel of niet leven als zijn leerlingen. Laten wij opnieuw de werken van lichamelijke barmhartigheid ontdekken: te eten geven aan de hongerigen, te drinken geven aan de dorstigen, de naakten kleden, de vreemdelingen opnemen, de zieken bijstaan, de gevangenen bezoeken, de doden begraven. En laten wij niet de werken van geestelijke barmhartigheid vergeten: de twijfelenden raad geven, de onwetenden onderrichten, de zondaars vermanen, de bedroefden troosten, beledigingen vergeven, lastige personen geduldig verdragen, tot God bidden voor de levenden en de doden.

Wij kunnen niet vluchten voor de woorden van de Heer en op grond hiervan zullen wij worden geoordeeld: als wij te eten hebben gegeven aan wie honger heeft, en te drinken aan wie dorst heeft. Als wij de vreemdeling hebben opgenomen en gekleed wie naakt is. Als wij tijd hebben gehad om bij wie ziek en in de gevangenis is, te zijn. Ons zal eveneens worden gevraagd, of wij hulp hebben geboden om uit de twijfel te komen die doet vervallen in angst en die vaak de bron is van eenzaamheid; of wij in staat zijn geweest de onwetendheid te overwinnen waarin miljoenen personen leven, vooral de kinderen die verstoken zijn van de noodzakelijke hulp om bevrijd te worden uit de armoede; of wij degenen die alleen en bedroefd zijn, nabij zijn geweest; of wij degenen die ons beledigen, hebben vergeven, en iedere vorm van wrok en haat, die leidt tot geweld, hebben afgewezen; of wij geduld hebben gehad naar het voorbeeld van God, die zo geduldig is met ons; ten slotte of wij onze broeders en zusters in ons gebed hebben toevertrouwd aan de Heer. In ieder van deze “kleinsten” is Christus zelf aanwezig. Zijn vlees wordt opnieuw zichtbaar als een lichaam dat is gemarteld, gewond, gegeseld, ondervoed, op de vlucht is … om door ons te worden herkend, aangeraakt en bijgestaan met zorg. Laten wij de woorden niet vergeten van de heilige Johannes van het Kruis: “In de avond van het leven zult u geoordeeld worden overeenkomstig uw liefde.”

Foto: Het embleem van het jaar van de barmhartigheid: Barmhartig zoals de Vader