Mining als erfzonde

We zitten op een fictief eiland. We zijn geland met de bedoeling een pelgrimage te maken. Kunnen we wat aandachtspunten noemen voor zo’n tocht?

Zo begon een simulatiespel bij de werkmiddag over ‘mining’ van Kerk en Vrede in Utrecht op 26 april. Suggesties kwamen er: ‘Laten we zorgen voor voldoende voedsel. Laten we taken verdelen. Laat er een leider zijn. Laten we naar de bedevaartplek gaan. Of nee, laten we naar de indianendorpjes meer in de binnenlanden gaan’.

Na een snelle inventarisatie vertelde Klaas van der Kamp, hoe het volk Israël na de uittocht uit Egypte voor de uitdaging van de pelgrimage stond. De woestijnervaringen waren de bakermat van de ethiek met de diverse geboden en de bakermat van de liturgie met het opstarten van de eredienst in de tabernakel. Van der Kamp noemde de woestijnperiode ook een hele oecumenische periode. Het volk stelde zich open voor de diverse volkeren. Van Jethro en zijn volk kreeg hij invulling van de liturgie en het staatsbestel. Van de Kenieten leerden de joden mijnbouw en bewerking van metalen. Al deze volkeren en anderen werden opgenomen in het eigen volk.

Belangrijk – zo vervolgde de algemeen secretaris van de Raad van Kerken – voor de pelgrimage is het achterlaten van overbodige spullen, anders kan je je niet voortbewegen. Van der Kamp noemde het opmerkelijk dat dat punt niet spontaan werd genoemd bij het simulatiespel, terwijl dat juist een van de grootste obstakels is in de internationale verhoudingen.

Jaap Schiere, een doopsgezind architect met veel internationale ervaring en een duidelijke visie op mining, had eerder duidelijk gemaakt hoe belangrijk de onderliggende keuzes bij ‘mining’ zijn. ‘Kies het leven’, suggereerde hij. En hij vertelde hoe juist nomaden weten van delen. ‘Als je een prooi vangt, kan je zelf de buit niet op eten – het is te veel vlees in één keer, dus het is wijs te delen -, terwijl je een volgende keer zelf weer afhankelijk bent van anderen’. Hij vertelde dat er volken zijn die een woord als ‘ik’ niet in de woordenlijst hebben staan. Kees Nieuwerth, voorzitter van de projectgroep Pelgrimage, voegde toe uit eigen Afrikaanse ervaring dat er diverse culturen zijn waar grondbezit per definitie collectief is. Dat was ook lange tijd in Europa zo. Napoleon heeft dat veranderd, omdat hij van privébezit meer belasting kon heffen.

Verscheurend waren de diverse verhalen van mensen over misbruik van bronnen, uitbuiting en eenzijdig consumptisme en verspilling. Karin Janze vertelde over ervaringen met christelijke peacemakers, die onrecht tegen oorspronkelijke bewoners aan de kaak stellen in Palestina, Kurdistan en Canada. Zij was zelf naar Canada geweest en ‘had in tien dagen meer gehuild dan anders in tien jaar’. De rechten van de Indianen worden met voeten getreden en ze maakte mee hoe de Indianen ten einde raad wegen blokkeerden als verzet tegen bedrijven die voor de papierindustrie zonder compassie zich vergrepen aan bossen die in eeuwen zijn gegroeid.

Yosé Höhne-Sparborth noemde het belangrijk om als kerken en als mensen over te gaan tot zelfreiniging. Megastallen, om een voorbeeld te noemen, zijn uitvindingen van witte mensen en niet van Indianen.  ‘Ik kleed mij met erfzonde. Ik voed me met erfzonde’. Diverse mensen vulden haar aan met voorbeelden van mining, een woord wat zoveel betekent als: alles opeisen voor jezelf, ongebreidelde hebzucht. Iemand noemde de gaswinning in Groningen als voorbeeld dichtbij huis. Een ander vertelde van een school in een ontwikkelingsland waarheen je ging ‘om je eigen taal af te leren’.