De nacht als mantel

Twee jaar achtereen nam ik met vrienden deel aan de jaarlijkse nachtwandeling in mei, georganiseerd door ‘Stichting Vluchteling’. Dit is mijn relaas van de eerste –gesponsorde- wandeltocht, die om klokslag 12 uur middernacht startte op de Erasmusbrug te R’dam en eindigde voor Het Humanity-House aan de Prinsengracht te Den Haag.

De sponsorbijdragen kwamen dat jaar ten goede aan de zogenaamde rugzak-artsen die vluchtelingen in moeilijk begaanbaar Birma (m.n.de Karen) medisch kunnen bijstaan.

De nacht als mantel

Die mei – avond zitten we in een Rotterdamse pizzeria. Het Gesprek rond als de tafel. De opmaat zou het worden naar een ons onbekend fenomeen: ‘De nacht van de vluchteling’; een nachtwandeling van 40 kilometer tussen Rotterdam en Den Haag. Ons eindpunt, onze eindstreep: ‘Het Humanity House’ aan de Prinsengracht, een fraai oud stadspand, omgetoverd in onderdak en trefpunt van de Stichting Vluchteling: ‘Huis van de Menselijkheid’.

Nuttige informatie op hun website. Daarop hun beeldmerk, als in een notendop, hun bedoelingen met dit jaarlijks terugkerend evenement: het willen nabootsen van een vluchtende familie. Een vluchteling kiest immers de mantel van het nachtelijk duister om het hazenpad te kiezen; de plooien om zich uit de voeten te maken, ongezien en onopgemerkt door zijn vijanden. In ons vredelievende landje, kon ik me er, weinig bij voorstellen. Zitten we hier niet in de knoop met een stroom van o.m. Syrische vluchtelingen en Iraakse asielzoekers? Is ons land veilig toevluchtsoord? domein van alleen-Nederlanders, waar vluchtelingen hooguit worden geduld; met beperkte houdbaarheidsdatum? Ompaald, omheind door en met het haast onzichtbare prikkeldraad van de Hollandse politiek?

Digitale klokken aan de rivier geven het middernachtelijk uur aan. Het startschot voor deze sponsorloop wordt door Burgemeester Aboutaleb van Rotterdam gelost. Aan de voet van de Erasmusbrug drommen willige wandelaars samen. 800 paar voeten komen in beweging en slaan een brug tussen illusie en werkelijkheid, tussen sponsorende wandelaar en levensechte vluchteling. Wij, wandelaars op weg, een voettocht langs een rivier van licht, een voortdurende stroom met ontelbare vertakkingen.

Rotterdam-bij-nacht heeft een andere aanblik dan deze havenstad bij klaarlichte dag. Het hele etmaal lang kan de stad van Erasmus het daglicht verdragen. Schepen, kranen en loodsen worden uitgelicht. Wolkenkrabbende gebouwen baden in floodlight; hun kronen van veelkleurige reclames schreeuwen om aandacht. Fietsers-zonder-licht willen er niet opvallen. Wandelaars-aan-de-Nacht proberen hun zaklantaarn of knijpkat uit. De website belooft ons duisternis. We volgen de oever van de Maas en laten de Erasmusbrug en daarmee de grote verkeersslagader achter ons.

Onze stoet begint langzamerhand uiteen te vallen. Ieder heeft zo zijn eigen tempo; kiest voor eigen rust – en pleisterplaatsen. De schil van Rotterdam tekent zich zichtbaar af. Haast? hebben wij niet. Waarom? Het had niets van een wedstrijd; aankomsttijd zou niet gelden of tellen.

Ging het niet om sfeer? Om verbondenheid van de wandelaars in de donkerte van ‘Het Groene Hart’? want groen werd het. Rotterdam heeft longen; parken, plantsoenen en groene zomen. Kralingse Bos, Kralingse plassen, Rotte meren. Wij zijn in beweging, zetten de ene voet voor de ander, de ene schoen voor de ander, de ene stap na de ander. En in ons…de beweging van de woorden; tongen raken los; zacht uitgesproken woorden, zinnen; net niet fluisteren. Gesprekken van de ziel met de ziel. Verhalen en vertellingen, openbaringen en mededelingen. Een aaneenschakeling van bijna intieme tafereeltjes. Voor me een driftig voortstappend echtpaar, naast me drie innige vriendinnen, aan de andere kant vier jolige studenten. Die spreken hun foerage aan; strijden om de laatste appel en de eerste banaan. Omdat de rugzak met de kilometer zwaarder lijkt te worden en de schouders en de rug belast. ‘Wie wil er nog een appel?’ …..een banaan?’ Alleen de nacht weet, wie er roept.

En zoals bij elke wandeling, elke wandeltocht maak je nieuwe vrienden; vriendschap van een kwartier, voor een uurtje, vrienden voor een nacht, vrienden met een groot luisterend oor. Je speelt een rol in een silhouettenspel; je spreekt met en je zwijgt met silhouetten. En dat is waardevol, maakt je meer mens. Je weet je ergens deel van; van een wandelende colonne. Al wandelend daalt de menselijke maat weer in je leven terug.

Opeens wordt donker echt duister. Aan de silhouetten van bomen en struiken, worden we ons bewust door een park te lopen. Langs vijvers? waterlopen? Knipperende rode lampjes aan bomen en vuistdikke takken gehangen, wijzen ons de weg. Verdwalen? Kunnen we niet. Wel is het oppassen geblazen. De paden slingeren, zitten vol kuilen en die op hun beurt: vol plasjes en plassen. Bomen laten onze voeten hun wortels voelen. Maar lopen doen we onder goed gesternte en maanschijnsel… in overvloed.

Uit het duister doemt een helverlichte pleisterplaats op. We horen stemmen, stemmen die om koffie vragen, om soep of de weg naar de damestoiletten. Wakker word je door de stemmen en de muziek, die door de groene zoom van een sportcomplex schalt en het kalme duister openscheurt. Tineke Ceelen en haar medewerkers halen ons in; roept ons toe, dat wij, wandelaars ‘helden’ zijn. Wars van heldendom en persoonsverheerlijking, loop ik er met een grote bocht om heen. We nemen snel een kartonnen beker koffie, happen in een klef geworden broodje-met-kaas. Half twee in de nacht geeft ons horloge aan. Na een kwartiertje stappen we op; het duister weer in; opgewonden stemmen en discomuziek in onze, al natte rug. Een vijftal pleisterplaatsen zullen we nog op ons pad vinden; gastvrij en royaal en met rijen voor de toiletten. E.H.B.O.-posten in lichtgevend geel met klandizie.

Ons wachten nog samenpakkende donkere wolken, waaruit donder en bliksem in open veld en een onweersbui waarvoor een schuilplaats wordt gevonden onder een viaduct. We naderen Delft. De Grote Kerk prikt met haar toren in een schoongewassen lucht. De ochtend schemert door ‘De Delftse Hout’; Delft ligt nog lang niet op een oor. Studenten heten ons welkom in hun etablissementen. Verbazing over het binnen trekken van het wandelvolk. Op zoek naar de troost van koffie en lege stoelen om de vermoeide voeten erop neer te vlijen; voor even maar; we willen door. Nieuwbouwwijken liggen stil in de opkomende zon te baden; verkeer houdt zich nog koest. Via Rijswijk ronden we tenslotte ‘s-Gravenhage. Het kan niet ver meer zijn. De Haagse tram gaat ons voor in roodgeel ochtendlicht.

Dan is er de aankomst, de ingetogen intocht tussen zang en applaus, tussen schouderklopjes en ferme klappen op de schouders. Dat moet wel anders, heel anders zijn dan de binnenkomst van een vluchteling, die huis en haard plots en zonder omzien heeft moeten verlaten.

Harry C.A. Daudt