Oecumene als weeskind

‘De oecumene als weeskind’, dat was één van de onderdelen van een lezing die Klaas van der Kamp, woensdag 10 april hield voor de Raad van Kerken in Tilburg en Goirle. Centraal thema was: ‘De vruchten van de oecumene: verwatering of versterking?’.

De zaal reageerde uitvoerig. Een paar opmerkingen: Niet alleen mensen die de Bijbel goed kennen, maar alle mensen met een goede wil zie ik als mijn bondgenoot. 

Iemand anders benadrukte het belang van een voortrekkersrol. Als voorganger van een gemeente of als raad van kerken mag je best ietwat voorop lopen en kritische vragen stellen om op die manier mensen in beweging te krijgen. In Tilburg maakt men serieus werk van het contact met mensen van andere godsdiensten, dergelijke initiatieven neem je ook om op die manier recht te doen aan gelijkwaardigheid van mensen.

Weer een andere vraag ging over de eenheid in het Oude Testament. Of die wel zo sterk aanwezig was, als de inleider (de algemeen secretaris van de landelijke Raad) suggereerde.

Klaas van der Kamp hield een inleiding met drie onderdelen: de oecumene als weeskind; de oecumene als gesprekspartner en de bronnen van de oecumene. Hieronder volgt een parafrase van de inleiding.

 

De vruchten van de oecumene: verwatering of versterking?

 

Dat is het thema. Ik ga drie punten aan de orde stellen:

  1. Oecumene als weeskind;
  2. Oecumene als gesprekspartner;
  3. Bronnen van de oecumene.

 

I.

Ik begin met de oecumene als weeskind.

Er zijn weinig ontwikkelingen in de kerk zo succesvol te noemen als de groei van het oecumenisch  denken. In amper twee generaties is het besef dat God net zo veel houdt van anglicanen als van orthodoxen wijd geaccepteerd. Zelfs het besef is breed voorhanden, dat God zich op een persoonlijke manier verhoudt tot een moslim en een hindoe, waarbij we niet zonder meer ons eigen meetlatje God hebben aan te reiken als hulpmiddel om de ander de maat te nemen. De basis voor dit inclusieve, wereldwijde denken is in de Bijbel te vinden. Denk aan Psalmen als: ‘Van de Heer is de aarde en alles wat daarop leeft’ (Psalm 24: 1). Toch heeft het bestaan van deze psalmen ons niet gehinderd om twintig eeuwen schismatische wegen te gaan.

 

Het is vooral aan de Franse Revolutie te danken en aan Napoleons visie dat in een land als Nederland bijvoorbeeld er boven de grote rivieren wel erg weinig rooms-katholieke kerken waren en deze bevolkingsgroep ruimte geboden moest worden, wat je als begin van onderlinge acceptatie kunt zien. De echte doorbraak kwam na de Tweede Wereldoorlog. In amper veertig jaar denkt iedereen oecumenisch. Men had ervaren wat uitsluitend denken te weeg brengt en stelde: ‘Dat nooit weer’. En de positieve drive in reactie op de gruwelen van de oorlog hebben ons gebracht tot waar we nu zijn: brede acceptatie van kerken en richtingen als zijnde groepen van gelovigen waaraan God plezier beleeft.

 

Het succes van de oecumene is misschien wel meer sociologisch bepaald, dan kerygmatisch. Het is meer de opgedane levenservaring van mensen die de doorslag geeft, dan het geniale inzicht van kerkelijke leiders. Toch hebben die kerkelijke leiders wel degelijk een positieve, want ruimte biedende, rol gespeeld. Ze hebben de oprichting van de Wereldraad van Kerken mogelijk gemaakt en vanuit Rome zijn allerlei bilaterale afspraken gemaakt, onder meer recent nog in Nederland met het ondertekenen van een dooperkenning en doopwaardering door elf kerken.

 

Toch heeft niemand van die kerkelijke leiders het oecumenische succes echt omarmd, laat staan geclaimd als positief resultaat van eigen inspanningen. Dat is merkwaardig. Bij een gemiddeld dorpsfeest betaalt de middenstand een bedrag om als sponsor te worden genoemd en om verbonden te zijn met succes. Bij een wereldwijd succes als de oecumene claimt eigenlijk geen enkele kerk het auteurschap of zijn bijdrage.

 

Misschien zit daar wel het probleem wat uit de titel van deze avond naar voren komt: ‘Verwatering of versterking’. Kerken zien het oecumenische succes niet automatisch als iets wat de eigen kerk ten goede komt. Er blijft op de één of andere manier licht vallen tussen wat er in de oecumene gebeurt en wat de kerken bereikt. De kerken voelen zich onvoldoende de oecumene. Hoe komt dat?

 

Zou het te maken kunnen hebben met het Jona-syndroom? Jona, de trouwe Israëliet, die naar Nineve moet, maar eigenlijk niet wil, omdat zijn theologie te smal is en Ninivé onvoldoende in dat concept past? Als Jezus in Lucas 4 in Nazareth naar de synagoge gaat en voorgaat in de dienst, ervaart hij datzelfde Jona-syndroom. Hij legt uit dat het Schriftwoord van Jesaja in Jezus zelf is vervuld, maar de inwoners van Nazareth kunnen dat niet geloven. Een zo concreet evangelie past niet bij het theoretische concept dat ze zelf in hun hoofd hadden. Zou dat er mee te maken hebben? Dat we alert moeten zijn, op het feit dat er steeds weer licht dreigt te vallen tussen de voortgang van het evangelie en het vermeende belang van de kerk?

 

Vruchten van oecumene: verwatering of versterking? Ik denk dat je vanuit het evangelie mag zeggen: Versterking. Het ging God vanaf het begin niet om een enkel zalig groepje in een ark, of een enkele aartsvader in een tent. Het ging hem om de hele wereld. ‘Van de Here is de aarde en alles wat daarop leeft’. Versterking. We zijn nog nooit zo dicht geweest bij de vervulling van de opdracht dat de hele aarde van God is. Geen onderlinge uitsluiting. ‘Is het terecht Jona, dat je je zo bezorgd maakt over een plant, zou ik dan geen verdriet hebben om een hele stad?’ De kerk is de plant, het is een soort loofhut, je kan er schuilen. Maar het gaat God om de wereld en om een wereld inclusief alle mensen.

 

II.  

De oecumene als gesprekspartner.

Kerk en theologie staan niet op zichzelf, maar zijn altijd in gesprek met hun omgeving. Een bijbeltekst, een overtuiging, zijn in de ene situatie een belijdenis en in een andere, verkeerde situatie zijn ze tot een vloek. Het is dus – als het ons tenminste om belijdende theologie gaat – noodzakelijk om de tijden te verstaan. Wat zijn de vragen van deze tijd, de cruciale ontwikkelingen, waarop je moet reageren, wil je voorkomen dat je kerkzijn en je theologie tot een niche is geworden, waar je prima je hart kunt warmen, maar waar je van het kloppende hart van Jezus weinig vindt.

 

Om het belang van dit punt te onderstrepen een voorbeeld uit het verleden waaruit blijkt hoe het ook verschrikkelijk kan misgaan. Nederland was in 1863 (150 jaar geleden) het laatste land dat de slavernij heeft afgeschaft. Meer dan twee eeuwen hebben de kerken het misbruiken van zwarte mensen theologisch onderbouwd met verwijzingen naar Cham en zijn vloek, die hij ontving toen hij Noach uitlachte om zijn dronkenschap. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de kerken ook amper geïnteresseerd waren in de vraag of er duizenden zwarte mensen op de oceaan om het leven kwamen met de nationale driekleur in de vlaggenmast. We waren druk met het analyseren van onze eigen ziel en meer dan honderd varianten van vals geloof in de nadere reformatie (Smytegelt) en met de vraag hoe we continuïteit kunnen bieden aan het mysterie van de eucharistie. Kijk, je bent dan wel bezig met religieuze vragen, maar het zijn niet de geloofsvragen die in dat tijdsgewricht beslissend waren.

 

Welke vragen spelen er nu? Het zijn de vragen van secularisatie en globalisering.  Secularisatie kan gaan om:

a)     verdwijning van religie als machtscentrum uit het publieke domein;

b)    ontkennen van de transcendente dimensie van leven;

 

Als het om het eerste gaat, is secularisatie helemaal zo slecht nog niet. Dat religie geen machtsbasis meer heeft in het publieke domein. Secularisatie heeft veel positieve kanten, aldus Wibren van der Burg, voorzitter van het landelijk bestuur van de Remonstrantse Broederschap, en ethicus en rechtsfilosoof aan de Universiteit van Tilburg.  Secularisatie van de staat is vanuit democratisch perspectief positief. Het recht moet neutraal zijn ten opzichte van geloofsovertuigingen. En minderheidsgroepen als homoseksuelen, vrouwen (amper een minderheid) en bejaarden hebben al veel te danken aan de democratie; ze kregen vrijheden die ze van geestelijken nooit hadden ontvangen.

 

Erik Borgman noemt de term ‘secularisatie’ een misleidende term. Want het gaat niet om verdwijnen van oude vormen. Er ontstaan ook nieuwe vormen. Hij spreekt dan ook liever over ‘een religieuze transformatie’ Borgman meent dat mensen in het geloof moeten durven ‘over te lopen naar de barbaren’. We zijn niet dominant, we leveren een  bijdrage. Een nuttige bijdrage: ‘Religie is medicijn tegen de onverschilligheid’. ‘Culturen en religies hebben zich door de tijden heen altijd ontwikkeld en vernieuwd in wisselwerking met de situatie en met elkaar’.

 

Er is ook een pragmatische reden om in een tijd van secularisatie als kerken samen te werken. De meest serieuze gesprekspartner in een geseculariseerde omgeving is voor de overheid een collectief van kerken. De overheid kan niet met elk kerkgenootschap afzonderlijk praten. Dus als je nog iets wilt zeggen in het publiek, kan dat alleen samen.

 

Kijken we naar een tweede ontwikkeling die zich doorzet, dan is het de globalisering. De oecumenische beweging kan je min of meer in drie perioden knippen.

De eerste periode 1948-1970 was sterk gericht op kerkordelijke verbindingen.

De tweede periode 1970 – 1990 was sterk op life and work, het conciliair proces.

De derde periode waarin wij leven, wordt gemarkeerd door 9/11, de val van de Twin Towers.

We realiseren ons dat de moslims een evenredige plaats claimen aan ons westerlingen. En dat vraagt opnieuw om herschikking van wie wij christenen zijn. Als er contact is met moslims en samen dienen van de democratie kan dat alleen in gezamenlijkheid. De moslims kunnen niet met iedereen blijven overleggen.

 

Gisteren werden we gebeld door de Turkse moslimkoepel. Of we ons sterk wilden maken met joden en moslims voor Enkhuizen en daarachter voor meer ruimte voor gebedshuizen. Eerder hielpen de moslims de joden met hun pleidooi om van 4 mei een dodenherdenking te houden, waarop de moord op joden, zigeuners en homoseksuelen centraal blijft staan en niet verandert in een soort algemene sympathie voor slachtoffers.

 

Zo komt mijn tweede punt tot een einde; vruchten van de oecumene: verwatering of versterking. Als het om het perspectief van buitenaf gaat, kan het alleen samen. Het is samen (versterking) of het is niet (geen verwatering, maar verdamping). Vanuit de samenleving is er dus helemaal geen keus.

 

Het verbaast me iedere keer weer dat de kerken dat niet in de gaten hebben, dat er sinds pakweg 2005 een nieuwe situatie is ontstaan. We zijn minderheden en kunnen niet anders dan alleen samen wat bereiken. Overigens hebben kerken in Irak dat bij alle verdamping daar ook niet in de gaten. En de kerk in Noord-Afrika (vijfde eeuw) kon overspoeld worden door de islam (eeuw later), mede doordat Donatisten en Katholieken elkaar de zuiverheidstoets aan het afnemen waren. Er zijn 286 katholieke en 279 donatistische bisschoppen. Moorrees concludeert: ‘Hij (sc. deze strijd) heeft niettemin het Christendom van Noord-Afrika innerlik verzwakt en de ondergang ervan voorbereid’. Voor meer dan een eeuw heeft er een ware godsdienstoorlog geheerst. Tot in de families en de intieme kring van het huiselijke leven drong de tweedracht door. Moorrees: ‘De rivaliteit ging zo ver, dat, wanneer de geesteliken van de ene Kerk in openlike zonden vervielen, de leden van de andere Kerk er zich over verkneukelden’. Eenvoudige mensen begrepen het geschil niet, het waren de leiders die de verschillen aanscherpten. Moorrees concludeert: ‘Is het een wonder dat hij (sc. de eenvoudige gelovige) het opgedrongen Islamisme aanvaardde, dat hem een eenvoudiger monotheïsme bood dan het Christendom en hem tegelijk meer ruimte liet om zijn primitieve volksgeloof op de koop toe te bewaren’.

 

 

III.

Bronnen van de oecumene.

 

Ik kom bij mijn laatste punt. Ik dacht bij de voorbereiding: Hoe zal ik de laatste invulling maken? Je kan kijken naar wat je zo al plaatselijk kunt doen, maar ik heb daar niet voor gekozen. Want volgens mij is voor al het werk nog veel belangrijker dat we ons de vraag stellen naar waar onze bronnen van spreken. En ik denk dat we in de huidige oecumene de bronnen onvoldoende tot hun recht laten komen. Het gaat me dan om de bron van de Bijbel en het Godsbeeld.

 

Laat me dat nog proberen uit te leggen.

 

We hebben voor de aardigheid een stuk of twintig oecumenische documenten van de Wereldraad en de CEC tegen het licht gehouden op Bijbelgebruik simpel door te turven. En dan moet u raden hoeveel van de teksten uit het Nieuwe Testament komen. Het gaat om 85 procent van de citaten.

 

Indien ze zich breder zouden oriënteren, zou er meer ruimte komen tussen de christelijke tradities onderling en de mogelijkheden voor het interreligieuze gesprek zouden toenemen.  

 

Peels geeft vier redenen om het Oude Testament een zelfstandige waarde toe te kennen. Hij spreekt over meer hoogte, meer diepte, meer breedte, meer lengte.

Wat hoogte betreft wijst hij op de verhevenheid van God, die in het Oude Testament beter tot zijn recht komt.

Wat de diepte betreft wijst hij op de diepte van liefde en toorn.

De breedte legt hij uit als: ‘Waar het Nieuwe Testament zich concentreert op de bazuinstoot van de komst van het Koninkrijk, de verzoening en de verlossing, heeft het Oude Testament in zekere zin een breder blikveld. In het Oude Testament komt meer uit, dat God Heer is op alle terreinen van het leven. Het hele menselijke bestaan komt hier in het vizier: de staat, de economie, de politiek, de sexualiteit’.

Hij benoemt de lengte in de zin van: ‘Het Oude Testament verhaalt ons een lange geschiedenis, mengeling van heil en onheil… Hier leren we Hem kennen in zijn geduld en vooral in zijn trouw’. En: ‘In het verlengde van het Oude Testament leren we ver-reikend geloven en hopen’.

 

Het Oude Testament gaat ook herhaaldelijk in op het thema van de eenheid. Denk aan de tegenstellingen in Genesis en denk aan de tegenstelling rond de tien en de twee stammen. De cultusopvatting verschuift voortdurend; van een incidentele ontmoeting met God bij Abraham tot een tempeldienst en weer later een synagogedienst.

 

De balans opmakend pleiten we voor het serieus nemen en het onderzoeken en betrekken van het Oude Testament bij de oecumenische gesprekken. Het zal met name invloed hebben op de ruimte die ontstaat in de discussies die in oecumenisch verband worden gevoerd.

In de ecclesiologie zal de focus iets minder zwaar komen te liggen bij Efeziërs 1 en 1 Korinte 12 doordat men ook Deuteronomium 12 over de ene offerplaats bij de gedachtebepaling betrekt.

Naast het Magnificat uit Lukas komt de lofzang van Hanna uit 1 Samuël 2;

naast de Bergrede uit Matteüs 5 de heiligheidsteksten uit Leviticus 19.

De focus zal licht verschuiven van systematiek naar hermeneutiek. Van juridische consistentie naar contextualiteit.

De focus van het gebed (Johannes 17) zal nog meer de focus van de lofprijzing (Psalm 117) naast zich krijgen.

 

 

Wat van de Bijbel geldt, geldt ook van het Godsbeeld zelf. Veel discussies zijn achterhaald vind ik. Ik moet nogal eens praten over de vraag opgeroepen door credal churches en non-credal churches of het een gelukkige keus was van de kerk om God samen te vatten als een drie-enig God. Ik vind dat vanuit die vraagstelling zinloos. Feit is dat de kerk na vier eeuwen discussie de drie-eenheid als samenballing heeft gekozen van het mysterie wat niet onder woorden te brengen is.

 

Je kan beter dat laten staan en van daaruit doorvragen: Wat zeg je dan als je gelooft dat God een Vader, een Zoon, een Geest is? En dan kom je bij een onderscheid al direct in de kerk gemaakt, wat zeker zo interessant is: het onderscheid tussen immanentie en economie. God in zijn wezen, in zijn identiteit en God in zijn werking. Hasselaar schrijft: ‘Het grootste gevaar, waartoe de speculaties over de wezenstriniteit aanleiding geven, is dat de eeuwige liefde Gods in de grond der zaak een goddelijke zelf-liefde is in plaats van een zelfmededeling aan de schepping. Als dit impliciet of expliciet bedoeld wordt, dan heeft er een neo-platonische zondeval in de christelijke godsleer plaatsgevonden. Gods zelfgenoegzaamheid mag nooit en te nimmer als een eeuwig narcisme gelden’.

 

Ik zou er voor willen pleiten dat we God meer in zijn werking benoemen. Dan ervaren we dat God niet een stoffig dogma is, maar dat het dogma het begin is om het stotteren over God te overstijgen. Dan krijg je een dynamisch Godsbeeld. En dat betekent dat God op een eigen wijze ook in jouw leven kan werken.

 

Zo vertellen Joodse rabbijnen het. Iemand stelt de vraag: Waarom spreken we over de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. Kunnen we niet veel bondiger spreken over de God van Abraham, Isaak en Jakob? Nee zegt de rabbijn. God is voor Abraham de God die hem uit Haran leidt. Hij is voor Isaak de God die hem van het altaar bevrijdt. Hij is voor Jakob de God met wie hij strijdt bij de Jabbok. Elk heeft een persoonlijke relatie met God en daarom moet je ze apart noemen: De God van Abraham, de God van Isaak, de God van Jakob.

 

Ik ben er van overtuigd dat de wezenlijke veranderingen zich voltrekken als we ons openstellen voor die flexibele God. Wij maken God veel te klein. Ik denk aan 1 Korintiërs 15,28:’Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen’.

Foto’s:
Zaalimpressie
De voorzitter
Ds. Dick Penninkhof