Nut van de kerk

De Raad van Kerken heeft vrijdag 15 maart een studiedag gehouden over het rapport ‘The Church – Towards a Common Vision’. Leo Koffeman gaf daarbij een inleiding op het rapport als geheel. Daarna kwamen diverse leden van de beraadgroep Geloven en Kerkelijke Gemeenschap aan de beurt om vanuit de eigen situatie een hoofdstuk tegen het licht te houden. Hieronder de inleiding van Koffeman, onder de titel ‘Inleidingen ‘De Kerk” volgen de inleidingen van andere theologen en onder ‘Toerusting ‘De Kerk'”  een soort algemene inleiding (gebaseerd op een impressie van de studiemiddag) met gespreksvragen voor die plaatsen waar men zelf op onderdelen wil doorspreken. 

 

LEO J. KOFFEMAN:

 

Waar is de kerk goed voor?

 

Waar is de kerk goed voor? Wat is de kerk eigenlijk, ten diepste? Dat zijn vragen die soms heel uitdrukkelijk, maar vaker meer verborgen, overal aan de orde zijn. Dat geldt voor de kerkenraad van Achlum, wanneer gesproken wordt over de toekomst van zo’n plattelandsgemeente. En het geldt voor het college van kardinalen, in conclaaf bijeen om een nieuwe paus te kiezen. In en onder alle debatten, gesprekken, zoektochten, visioenen en kerkpolitieke manoeuvres gaat het steeds weer om die twee vragen: wat is de kerk, en waar is zij goed voor, d.w.z. waarom is zij er eigenlijk? Kun je daar iets over zeggen, in theologische zin, en dan ook nog op een manier die van belang is voor kerkenraadsleden en kardinalen, voor gemeenteleden en geïnteresseerde buitenstaanders? Juist hier geldt in elk geval dat goede theologie ook relevante theologie moet zijn.

 

Ik wil daar een poging toe wagen als ik een niet eenvoudig document bij u inleid. Het gaat – maar dat wist u al – om het document “The Church – Towards a Common Vision” (vanaf nu duid ik het document kortweg aan als “The Church”) dat op de agenda staat voor de eerstvolgende, dat is de tiende algemene vergadering (assemblee) van de Wereldraad van Kerken. Die wordt van 30 oktober tot 8 november dit jaar gehouden in de Zuid-Koreaanse stad Busan. Het document is aangeboden door de theologische denktank van de Wereldraad, de Faith and Order Commission. Voor de goede orde: Faith and Order is niet alleen van de Wereldraad: gelukkig is ook de Rooms-Katholieke Kerk (hoewel geen lid van de Wereldraad) lid met alle rechten en plichten van Faith and Order.

 

Voordat ik op “The Church” inga, wil ik het document eerst zijn plek geven in de geschiedenis van de oecumene. Hoe is het zo ver gekomen? Dat zal enige tijd vergen, maar het is van belang als men de betekenis van “The Church” wil onderkennen. Daarna ga ik in op structuur en inhoud van het document, met in het bijzonder aandacht voor wat (relatief) nieuw is. En tenslotte stel ik de vraag waar niet alleen de kerk, maar ook “The Church” eigenlijk goed voor is. Wat schieten we op met zo’n document? Op die vraag zal ik ook een voorzichtig antwoord formuleren

 

Hoe is het zo ver gekomen?

Het zou enige verbazing kunnen wekken dat de Wereldraad van Kerken de pensioen­gerechtigde leeftijd moest bereiken alvorens de vraag naar aard en zin van kerk-zijn zo expliciet op tafel wordt gelegd. Moet je eerst 65 worden om je de vraag naar wie je bent te stellen? De Wereldraad is toch een Wereldraad van Kerken?

 

Natuurlijk ligt het gecompliceerder. Al direct bij de oprichting van de Wereldraad in 1948 in Amsterdam lag die vraag in feite op tafel. Want als je een Wereldraad van Kerken opricht, dient zich onmiddellijk de vraag aan wie er mee mogen doen. Het is een vraag die nog altijd speelt in de oecumene: ook de Raad van Kerken in Nederland discussieert nogal eens over de vraag aan welke criteria een geloofsgemeenschap moet voldoen om als volwaardig lid te kunnen toetreden tot de Raad. Op de achtergrond spelen dan al verschillende visies op wat een kerk tot ‘kerk’ maakt. Niet elke groep die claimt ‘kerk’ of ‘gemeente’ te zijn, wordt geaccepteerd.

 

Zo lag het ook in 1948. Het was toen zelfs op eieren lopen, want hier lagen heel gevoelige vragen. Zo was het voor kerken als de orthodoxe kerken – waarvan er in 1948 nog maar een paar meededen, en die pas in 1961 massaal toetraden tot de Wereldraad – de vraag, of zij door lid te worden van de Wereldraad automatisch alle andere lidkerken als werkelijk ‘kerk’ erkenden. De ondertoon van de vraag was duidelijk: nee toch? Hier zou voor verschillende kerken die er een zeer omschreven idee van ‘kerk’ op nahielden, een onoverkomelijke belemmering kunnen liggen om lid te worden van de Wereldraad. De vraag werd dan ook op de eerstvolgende bijeenkomst van het centraal comité van de Wereldraad – in Toronto (1950) – helder en negatief beantwoord: de Wereldraad kan en mag niet gebaseerd zijn op een specifiek begrip van wat ‘kerk’ is; lidmaatschap van de Wereldraad impliceert niet dat een kerk haar eigen visie op kerk-zijn als relatief beschouwt, en het impliceert evenmin dat daarmee een bepaalde visie moet worden aanvaard op wat ‘kerkelijke eenheid’ nu precies is. Want om die eenheid gaat het in de oecumene natuurlijk – ook. Maar daarmee, met dat driedubbele ‘nee’, is maar de helft gezegd – Anton Houtepen werd nooit moe daarop te wijzen! – want Toronto 1950 heeft ook een positieve kant: in diezelfde verklaring staat ook dat de lidkerken geloven dat de kerk van Christus één is, dat zij erkennen dat lid zijn van de kerk van Christus niet kan samenvallen met het lid zijn van een bepaalde kerk, dat de lidkerken daarom contact zoeken met elkaar, dat zij bij elkaar wel ‘elementen van de ware kerk’ zien, en dat zij daarom serieus over deze vragen met elkaar in gesprek zullen gaan, om van elkaar te leren.

 

Binnen de context van de Wereldraad als organisatie wordt de vraag naar aard en zin van de kerk – in theologische taal: de ecclesiologische vraag – daarna bewust opengehouden, gedurende meer dan veertig jaar. Hij komt eigenlijk pas weer op tafel als in de jaren negentig van de vorige eeuw de eerste tekenen zichtbaar worden van een crisis in de oecumenische beweging. Konrad Raiser schrijft zijn boekje over een oecumenische paradigmawisseling, en stelt kortweg dat het probleem is dat de kerken onzeker zijn over doel, methoden en dragers van de oecumenische beweging. Wat willen we bereiken in de oecumene, hoe komen we daar, en bij wie ligt de verantwoordelijkheid – dat zijn de vragen die hij op tafel legt, en die hij zelf mag helpen beantwoorden als hij in 1993 secretaris-generaal van de Wereldraad wordt. Het leidt tot een denkproces dat uiteindelijk pas in 2006 wordt afgerond. Een van de belangwekkende conclusies: de Wereldraad is een Wereldraad van Kerken – dat waren we bij alle nadruk op Wereldraadsprogramma’s als het conciliair proces voor vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping soms bijna vergeten. De kerken dragen de oecumenische beweging, en daarop moeten zij aanspreekbaar zijn. De Wereldraad is geen vervanging van de kerken, zij staat nog veel minder boven de kerken, maar zij is ook geen alibi voor de kerken. De kerken zijn in de oecumene zelf aan zet. Daarmee staat de ecclesiologische vraag weer op de agenda van de Wereldraad.

In Faith and Order stond die vraag natuurlijk eigenlijk altijd op de agenda. Maar er werd wel een omweg gemaakt. De vraag naar de kerk zelf werd enigszins ontlopen. Studieprojecten over ‘de kerk als instituut’ – en dus bijvoorbeeld over kerkrecht; daar worden de vragen natuurlijk pas echt hard! – werden wel aangevat, maar spoedig afgeblazen, wegens gebrek aan fondsen. Anders gezegd: ze kregen geen (financiële) prioriteit. De omweg liep via de studie rond doop, eucharistie en ambt – en in zekere zin bleek de omweg de kortste weg. Al in 1982 werden in Lima de bekende ‘Lima-rapporten’ over deze drie thema’s aanvaard. De kerken werd gevraagd daarop te reageren, en de reacties vullen zes banden. Tot op vandaag is dit verreweg het meest bekende en in die zin succesvolle project van Faith and Order.

 

In 1993, rond dezelfde tijd dat Konrad Raiser de Wereldraad organisatorisch onder zijn hoede nam, kwamen vertegenwoordigers van alle lidkerken van Faith and Order (dus inclusief de Rooms-Katholieke Kerk) bijeen in een algemene vergadering in Santiago de Compostela. Daar werd onder meer de balans van ‘Lima’ opgemaakt: wat moest de agenda van Faith and Order zijn in het licht van de reacties op de Limarapporten? Er was in elk geval een behoorlijke mate van duidelijkheid ontstaan over de overeenkomsten en verschillen in visie tussen de kerken in de oecumenische beweging wat betreft de doop, de maaltijd van de Heer en het ambt. Nu was de tijd gekomen om de onderliggende vraag aan de orde te stellen: wat is de aard van de kerk, en waartoe is zij op aarde?

Zo gaf Santiago de aanzet tot het studieproject dat twintig jaar later heeft geresulteerd in “The Church”. Over wat er gedurende die twintig jaar is gebeurd, zou veel meer te zeggen zijn. Ik houd het hier echter bij een heel korte aanduiding. In 1998 presenteerde Faith and Order tijdens de Wereldraadsassemblee van Harare een eerste product, een boekje onder de titel “The Nature and Purpose of the Church”, dus over aard en doel van de kerk. De reacties daarop en de verdere doordenking daarvan leidde tot een tweede document, “The Nature and Mission of the Church”, in 2005. ‘Mission’, ‘zending’, in plaats van ‘doel’: het is veelzeggend omdat het laat zien hoe de oecumenisch-theologische bezinning toenadering zoekt tot de bezinning op de zending. In 2009 vergadert de voltallige Faith and Order Commission op Kreta. De vraag is: houden we het bij dit laatste document, uiteraard nog een beetje aangepast? Of gaan we nog een stap verder? Een definitief antwoord op die vraag wordt overgelaten aan de Standing Commission, het algemeen bestuur. Daar wordt uiteindelijk, enigszins verrassend, besloten om toch nog een nieuw rapport te maken: “The Church”. Het werd vorig jaar in de Standing Commission aanvaard, en besloten werd het aan te bieden aan de assemblee van Busan 2013.

Structuur en inhoud van “The Church”

Hoog tijd om naar het document zelf te gaan. Wat valt op als we “The Church” nader bekijken?

Allereerst iets over titel en structuur. Voluit heet het dus “The Church – Towards a Common Vision”. Op weg naar een gezamenlijke visie. Dat is ambitieus. De genoemde eerdere documenten hadden een meer bescheiden ondertitel: “A Stage on the Way to a Common Statement”, een stap op weg in de richting van een gezamenlijke verklaring. Op weg naar een gezamenlijke visie, dat is meer. Is dat wel realistisch? Is het denkbaar dat de kerken het ooit eens zouden worden over deze fundamentele vragen? Dat doel ligt in elk geval ver achter de horizon, maar voor minder wil Faith and Order het niet doen.

“The Church” is – en ik spreek weer even in het kenmerkende oecumenische jargon – een typisch ‘convergentiedocument’. Een doorlopende tekst die bestaat uit 69 paragrafen, met een Inleiding over de bedoeling van het document, en een aanhangsel waarin de wordingsgeschiedenis wordt uiteengezet. Die 69 paragrafen worden een aantal malen afgewisseld met cursief gedrukte en inspringende ‘blokjes’. Je ziet iets dergelijks in veel zulke oecumenische rapporten: de hoofdtekst geeft aan wat de betrokkenen samen konden zeggen, en de (in dit geval cursieve) blokjes bieden een overzicht van de vraagstellingen waarover verschil van inzicht bestaat. Het zijn er dertien, en ze raken vragen als deze: hoe verhouden zich continuïteit en verandering (kan een kerk wel echt veranderen?), hoeveel kerkelijke verscheidenheid is nog legitiem, hoe verhoudt zich de lokale gemeenschap tot de wereldwijde kerk, wat stelt kerkelijk gezag vandaag de dag voor, en welke rol speelt de kerk in morele vragen? Wat mij daarbij opvalt is dat praktisch elk blokje eindigt met een of meer vragen aan de kerken. In oudere documenten volstond men veelal met het beschrijven van de verschillen van inzicht, maar nu worden de vragen bewust teruggespeeld naar de kerken: zij zijn aan zet! Dat past in de lijn die in de jaren negentig werd ingezet: de kerken zelf dragen de oecumenische beweging. Maar het zegt ook nog iets anders: Faith and Order wil rond “The Church” iets vergelijkbaars tot stand brengen als eerder rond ‘Lima’. De hoop is dat de kerken massaal reageren, ingaan op de gestelde vragen, en dat zo dit document gaandeweg een vergelijkbare status krijgt als ‘Lima’. Of dat gebeurt, valt te bezien, lijkt me. Op “The Nature and Purpose of the Church” en “The Nature and Mission of the Church” werd door relatief weinig kerken inhoudelijk gereageerd. De respons was bij lange niet die van het Lima-proces in de jaren tachtig. Er is wel iets veranderd.

 

Ook in Nederland hebben we op dit punt niet onverdeeld positieve ervaringen. De beraadgroep Geloven en Kerkelijke Gemeenschap van de Raad van Kerken die ook deze studiemiddag organiseert, legde aan de lidkerken van de Raad in de afgelopen jaren tot twee maal toe indringende vragen voor. Vragen van het kaliber dat we ook in “The Church” terugvinden. Zo hebben wij in de afgelopen jaren aan twee grote projecten gewerkt: een nieuwe doordenking van het kerkelijk ambt en een intensieve doordenking van het doel en de weg van de oecumenische beweging. Steeds hebben we alle deelnemende kerken geconsulteerd. Wij ontvingen ook van al deze kerken reacties die blijk gaven van een grote tijdsinvestering! Inhoudelijk waren deze reacties echter in beide gevallen zeer teleurstellend. De meeste kerken reageerden defensief, door simpelweg hun gevestigde standpunten te herhalen. Als de kerken werkelijk geïnteresseerd zijn in toenemende zichtbare eenheid, zouden zij zich uitgedaagd moeten voelen om eigen posities opnieuw te doordenken. Ook als dat niet direct leidt tot theologische en kerkordelijke aanpassingen, kan het oecumenisch van groot belang zijn, dat een kerk durft te zeggen: wij vinden dat een sterke kant van de ambtsopvatting van die kerk, en we signaleren op dat punt een zwakheid in de eigen ambtsopvatting. Maar zulke standpuntbepalingen kwamen er niet. Zelfs werd geopperd, dat wij de kerken zouden overvragen, of dat de beraadgroep zich onvoldoende rekenschap zou geven van de ambtsopvatting van een bepaalde kerk. Wij moesten begrijpen dat daarin geen enkele ruimte voor veranderende opvattingen bestaat.

 

Het zal mij benieuwen of de Nederlandse kerken werkelijk bereid zijn om in te gaan op vragen die in “The Church” gesteld worden, zoals: zouden we het meer eens kunnen worden over de eisen die gesteld moeten worden aan het voorgaan in de viering van de maaltijd van de Heer? Of: hoe zou een universeel ambt van eenheid er dan wel kunnen uitzien (als naar uw mening de paus die rol op dit moment zo niet kan spelen)? Of ook: hoe kunt u als kerken samen de samenleving waarin u staat een moreel kompas bieden? Ik ben er diep van overtuigd dat de tijd gekomen is dat kerken in de oecumenische beweging elkaar lastige vragen durven te stellen, en elkaars lastige vragen onder ogen durven te zien. Vragen als: jullie, protestantse kerken, maken jullie je in al je onderlinge verdeeldheid niet veel te makkelijk af van de opdracht tot zichtbare eenheid? Is die agenda met de totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland voor de komende decennia niet meer aan de orde? En jullie, katholieke kerken, wordt het geen tijd dat jullie maar eens heel duidelijk uitspreken wat je wel positief waardeert in de ambtsbediening in niet-bisschoppelijke kerken, zonder je direct terug te trekken op het eigen gelijk van je traditie? Soms ben ik bang dat de verbreding van de oecumene op dit punt gaat ten koste van de diepte. Let wel, ik ben van harte blij met de toenadering tot de evangelische en Pinksterbeweging, zoals die in het Global Christian Forum – en binnenkort ook in het Nederlands Christelijk Forum – tot uitdrukking komt. Maar het risico bestaat dat we daarmee weer van voren af aan beginnen: bij kennismaking en vertrouwen winnen, en dat we ons daarmee de lastige vragen waar de klassieke oecumenische beweging ons voor stelt, te gemakkelijk van het lijf houden.

 

Daarmee stap ik eigenlijk al over van de structuur naar de inhoud van “The Church”. U gaat daar straks nog meer over horen, maar de grote lijnen wil ik wel alvast introduceren. “The Church” telt vier hoofdstukken; achtereenvolgens gaan ze over:

  1. Gods zending en de eenheid van de kerk
  2. De kerk van de Drie-enige God
  3. De kerk die groeit in gemeenschap, en
  4. De kerk, in en voor de wereld.

 

Wat valt me daarin op? Allereerst de inzet bij zending en eenheid. Hierin zien we de inhoudelijke pendant van een belangrijke reorganisatie van de Wereldraad in de afgelopen decennia. Vroeger stonden de Faith and Order Commission en de Commission on World Mission and Evangelism volstrekt los van elkaar. Nu zijn ze samen ondergebracht in één programma: ‘Eenheid, zending, evangelisatie en spiritualiteit’. Daaronder ligt natuurlijk een inhoudelijke keuze, die steunt op de ervaringen van niet alleen de kerken in het Zuiden, maar ook die in het geseculariseerde Noorden van de wereld: de kerk laat zich niet meer los denken van haar zending, of liever nog van Gods zending. Ooit was voor veel van de kerken die de Wereldraad oprichtten de zending nog iets voor ‘ver van mijn bed’. Zending werd ‘bedreven’ aan de overzijde van de oceaan. Nu staan niet alleen kerken in Afrika en Azië voor de opdracht tot zending, maar ook kerken zoals de onze. Dat verandert je visie op kerk-zijn – al valt hier nog veel te doordenken. “The Church” laat dat zien: denken over de kerk begint in hoofdstuk 1 met denken over de zending, Gods zending, ook wel aangeduid met ‘missio Dei’. God zond zijn Zoon, Hij zond zijn Geest – en in het verlengde daarvan mag en moet ook de kerk zich gezonden weten. Dáár moet je denken over de aard en de zin van kerk-zijn dus inzetten.

Maar dan koppelt hoofdstuk 1 aan zending direct ook ‘de eenheid van de kerk’. Ook dat valt op. Zeker, Busan zal ook een afzonderlijke verklaring over ‘de eenheid die wij zoeken’ bespreken. U vindt het concept, inclusief een Nederlandse inleiding (van Dick Akerboom) en gespreksvragen, op de (onvolprezen) website van de Raad van Kerken. Maar ook die verklaring verwijst in een eerste voetnoot direct naar “The Church”. Zelf is zij meer pastoraal en spiritueel getoonzet: voor de theologische vragen rond eenheid moet je in hoofdstuk 1 van “The Church” zijn. Daar, en ook in andere hoofdstukken, komen de klassieke theologische vragen – rond de betekenis van kerkvereniging, wederzijdse verantwoording, gezamenlijke besluitvorming e.d. – aan de orde.

 

In het tweede hoofdstuk, over de kerk van de Drie-enige God, zien we een belangrijke verschuiving in vergelijking met de twee eerdere documenten in het studieproject ecclesiologie. Beide documenten beginnen met een hoofdstuk over ‘de kerk van de Drie-enige God’, waarna een hoofdstuk volgt over ‘de kerk in de geschiedenis’. Die opzet suggereert dat je eerst ‘abstract’ over de kerk kunt spreken, de kerk zoals die theologisch ‘eigenlijk’ is, en dat je dan in een tweede stap naar de historische realiteit van de kerk kunt gaan. Het goede daarvan is wel dat je veel ruimte kunt geven aan de vraag naar centrale begrippen in het belijden van de kerk: wat betekent het dat de kerk één, heilig, katholiek en apostolisch heet, en wat bedoelen we precies met ‘gemeenschap der heiligen’? Maar het gevaar is natuurlijk dat zulke centrale begrippen daarmee loszingen van de realiteit van het kerkelijk leven. Ze kwamen dan ook in beide documenten in het hoofdstuk over ‘de kerk in de geschiedenis’ opnieuw aan de orde, maar dan met de ondertoon van: we geloven wel dat de kerk één, heilig enzovoort is, maar, helaas, de praktijk is er een van verdeeldheid, moreel discutabele gedragingen en dergelijke. Het leek bijna over twee kerken te gaan, een (niet ‘reëel existerende’) ideale kerk en een feitelijke kerk, die niet meer met elkaar te verbinden waren. Dat kon een heel statisch beeld oproepen, het is nu eenmaal zo: de werkelijkheid haalt het niet bij het ideaal. Die opzet is in “The Church” verlaten: de spanning tussen ideaal en werkelijkheid is voluit aanwezig, maar dan nadrukkelijk als een spanning binnen de ene kerk waarmee wij te maken hebben. In dat perspectief komen ook vragen als die naar de grenzen van de verscheidenheid binnen een kerk of de verhouding tussen plaatselijke gemeente en bovenplaatselijke vormen van kerk-zijn aan de orde. In dat alles gaat het om een beweging. Termen als ‘groei’, ‘pelgrimstocht’, ‘onder de leiding van de Geest’, spelen een grote rol. Kerk-zijn is een proces waarin de reële kerk zoals wij die kennen. zich uitgedaagd weet om meer te voldoen aan wat zij ten diepste mag zijn. Op deze manier krijgt ook de contextualiteit van de kerk meer de ruimte. Dat is natuurlijk ook zo’n sleutelbegrip in de hedendaagse theologie. Kerk en theologie krijgen altijd vorm in een bepaalde context, en die context heeft dan ook invloed op kerk en theologie. De theologie gaat er niet aan vooraf, maar gaat erop in. Dat roept tal van nieuwe vragen op.

Toen de Plenary Commission van Faith and Order in 2009 op Kreta over dit project sprak, was de kwestie van de contextualiteit het grote aandachtspunt. Grote indruk maakte wat dat betreft de bijdrage van de Indiase Syrisch-Orthodoxe metropoliet Dr Geevarghese Mar Coorilos, tevens voorzitter van de eerder genoemde Commission on World Mission and Evangelism van de Wereldraad. Hij gaf een gepassioneerd en uitdagend betoog over het serieus nemen van de context in de ecclesiologie. Het applaus nadien hield vijf minuten aan! Kennelijk was, zo zegt de directeur van Faith and Order Canon John Gibaut ergens, een zenuw geraakt. Coorilos formuleerde zijn kritiek door te pleiten voor een ‘ecclesiologie van onderaf’ in plaats van de tot dan toe gebruikelijke ‘ecclesiologie van bovenaf’.

 

Hoofdstuk 3, over ‘de kerk die groeit in gemeenschap’, zet die focus op de historiciteit van de kerk nog weer in een iets ander perspectief, door allereerst over de kerk te spreken vanuit de eschatologie. De kerk staat ook onder een belofte van eenheid, heelheid en verzoening. Zo gelooft zij, zo viert zij, en zo organiseert zij zichzelf. Nu komen dus de vragen van ‘Lima’ weer op tafel, over de sacramenten van de doop (hierover verscheen eerder een afzonderlijke studie van Faith and Order) en de maaltijd des Heren, en over het kerkelijk ambt. Ze worden voorafgegaan door een ander thema waarmee Faith and Order altijd bezig is geweest, dat van de geloofstraditie als zodanig: hoe blijven wij daarin trouw aan het getuigenis van de Schriften? De vragen worden niet afdoende beantwoord, maar ook niet simpelweg herhaald. Nieuwe aspecten krijgen veel aandacht, zoals de vragen rond de betekenis van gezag in de kerk. Wat mij daarbij op valt is ook de grotere aandacht voor vragen die dicht tegen het kerkrecht aanliggen – vragen die zoals gezegd in de jaren zeventig van de agenda leken te verdwijnen. Over gezag kun je al nauwelijks spreken als je het ook niet hebt over bevoegdheid, en dat is een typisch kerkrechtelijk begrip. Maar ook wordt bijvoorbeeld voor het eerst ingegaan op de betekenis van ‘synodaliteit’, een term die dicht bij het protestantse kerkmodel ligt. De term wordt direct verbonden met een andere klassieker uit de oecumenische bezinning op ‘de eenheid die wij zoeken’, de conciliariteit (een meer katholieke parallel van de synodaliteit).

 

En dan het laatste hoofdstuk. Hoofdstuk 4 thematiseert de plaats en de rol van de kerk in de wereld. Daarbij komen verschillende kwesties in beeld die vanouds in de oecumene aan de orde zijn. Natuurlijk gaat het weer over zending en evangelisatie. Maar ook over godsdienstvrijheid als een fundamentele dimensie van de menselijke waardigheid, en over respect voor anders-gelovigen in een door religieus pluralisme gekenmerkte wereld. Opvallend is het deel over de ethische vragen die het Evangelie oproept. Ook hier wordt een ander studieproject van Faith and Order in “The Church” geïntegreerd. In de jaren negentig was namelijk ook een drietal conferenties georganiseerd door Faith and Order in samenwerking met de afdeling voor Kerk en Samenleving van de Wereldraad. Het ging over de vraag hoe de theologische thematiek van het kerk-zijn zich verhoudt tot de samenlevingsvragen rond gerechtigheid en vrede. Heeft het een, ecclesiologie, met het ander, ethiek, te maken? De drie conferenties resulteerden in drie boekjes, respectievelijk getiteld ‘Kostbare eenheid’, ‘Kostbaar engagement’ en ‘Kostbare gehoorzaamheid’. De nadruk op ‘kostbaar’ doet – bij wijze van contrast – denken aan de beroemde woorden van Bonhoeffer over de ‘goedkope genade’. Zoals Bonhoeffer protesteerde tegen een theologie die spreekt van genade zonder oog voor de navolging, en van vergeving zonder aandacht voor verootmoediging, een theologie zonder diepgang, zo bedoelt ook het project ‘Ecclesiologie en ethiek’ aandacht te vragen voor de betekenis van kerk-zijn voor de samenleving juist waar het gaat om de in de samenleving geldende waarden en normen. In die samenhang wordt gesproken over de kerk als een ‘morele gemeenschap’. Het zijn thema’s die binnen de mainstream van de klassieke oecumene vaak weinig aan bod komen: het zijn vooral de historische vredeskerken die ons op dit punt enigszins bij de les houden. Meer recent is hier ook sprake van een toenemende invloed van de evangelische- en Pinksterbeweging: ook daar ligt vanouds een sterkere nadruk op de levensheiliging, al gaat het in die kringen dan meer om de persoonlijke ethiek (de vragen rond levensbegin en -einde, rond seksualiteit, alcohol e.d.), terwijl de historische vredeskerken zich meer bezig houden met sociaal-ethische vragen. “The Church” vermijdt – om mij niet heldere redenen – de aanduiding van de kerk als een ‘morele gemeenschap’, maar spreekt wel uitvoerig over de betekenis van de kerk voor het delen van gezamenlijke morele waarden, en stelt in het bijzonder de vraag naar het onderscheidingsvermogen op ethisch terrein: welke factoren spelen allemaal mee in het tot stand komen van een moreel oordeel, bijvoorbeeld als een kerk zich uitspreekt tegen de bewapeningsindustrie, of tegen het gebruik van voorbehoedsmiddelen, of voor een ruimer toelatingsbeleid voor asielzoekers. Kunnen we als kerken op dat punt meer van elkaar leren, en dan ook samen verder komen? Binnen Faith and Order loopt op dit punt ook een afzonderlijk studieproject.

Het is, lijkt me, van belang dat deze vragen in “The Church” een plek krijgen binnen het zoeken naar een gezamenlijke visie op de kerk. Ze zijn dus relevant voor de zending en de eenheid van de kerk.

 

Voordat ik inga op de vraag welke betekenis een document als “The Church” feitelijk kan hebben, en welke rol het kan spelen, wil ik nog een laatste inhoudelijke observatie kwijt. Wat mij opvalt bij bestudering van het document, is de veel nauwere aansluiting bij de zogenaamde bilaterale dialogen, dat zijn de dialogen waarin twee (of soms drie) wereldfamilies van kerken betrokken zijn. Zulke dialogen zijn er in groten getale geweest: vooral de Rooms-Katholieke Kerk heeft in dit opzicht een indrukwekkende staat van dienst. Zij voerde sinds Vaticanum II dialogen met orthodoxen en protestanten van allerlei snit, inclusief evangelicals en Pentecostals. Maar ook andere families voerden veel zulke dialogen. Intussen zijn drie dikke boeken verschenen met de rapporten, samen meer dan 1500 pagina’s tekst. Vaak leek het erop dat deze bilaterale dialogen weinig of geen verbinding hadden met (laat staan doorwerkten in) het werk van Faith and Order, en omgekeerd. Dat is in “The Church” duidelijk anders. Dat vindt men vooral terug in de voetnoten: daarin wordt in totaal 16 maal verwezen naar zo’n dialoog, en daarbij komen alle grote families – anglicanen, gereformeerden, lutheranen, methodisten, oosters- en oriëntaals-orthodoxen en rooms-katholieken – in beeld. De laatste decennia heeft Faith and Order kennelijk niet voor niets regelmatig een forum voor deelnemers aan zulke bilaterale dialogen georganiseerd, om zich uit de eerste hand te laten informeren over de voortgang.

 

Waar is “The Church” goed voor?

Ik kom bij mijn laatste vraag. Het is één ding om je de vraag te stellen waar de kerk goed voor is. Dat is de vraag naar de zending van de kerk, naar haar relevantie voor de samenleving, voor concrete mensen binnen en buiten haar gelederen. Het is nog een andere vraag waar “The Church” goed voor is.

Wat schieten we ermee op, als de Wereldraad straks dit document aanvaardt?

 

Allereerst moet dan worden gezegd dat “The Church” geen document is dat is geschreven voor het grote publiek. Het is dus ook niet zinvol en eerlijk het te beoordelen vanuit de vraag wat het spreekwoordelijke ‘gewone gemeentelid’ er mee kan. Vermoedelijk niets, maar daar gaat het niet om. Het is geschreven voor de kerken en voor de theologen. Over beide iets meer.

Het is geschreven voor de kerken. Dat betekent dan ook dat alles afhangt van de receptie door die kerken. Gaan zij er net zo enthousiast op in als in de jaren tachtig op de Lima-rapporten? Of zijn de tijden inderdaad veranderd, en valt dat niet te verwachten. Je kunt daar pessimistisch over zijn. Veel kerken wereldwijd kennen geen lees- en schrijfcultuur zoals wij die kennen, of – in een beeldcultuur – althans kenden? Ook bij Lima kwamen de reacties naar mijn indruk al voor het overgrote deel uit Europa, Noord-Amerika en Australië. Maar ook in deze delen van de wereld lijken de kerken minder ‘in’ voor dit soort oecumenische dialoog. Ze hebben wel wat anders aan hun hoofd; of liever: ze herkennen nauwelijks dat ze in feite deze vragen aan hun hoofd hebben. In het gunstigste geval nemen oecumenische organen zoals de Raad van Kerken in Nederland hun verantwoordelijkheid, en zitten ze de lidkerken op de huid door de vragen zo door te spelen dat die kerken er niet echt onderuit kunnen,

 

En de theologen dan? Het probleem is in elk geval niet dat theologen niet geïnteresseerd zouden zijn in het thema ‘kerk’. Er verschijnt heel wat aan artikelen en boeken op dit terrein, vanuit vragen rond nieuwe vormen van kerkelijke gemeenschap, rond missionair kerk-zijn, rond kerk in de samenleving e.d. Ik ben van mening dat het alleen al omwille van de academische standaarden niet anders kan dan dat men in dergelijke wetenschappelijke publicaties ook positie kiest ten opzichte van wat de wereldchristenheid in het meest zichtbare vorm, en dat is de Wereldraad, op dit punt te melden heeft. Dan kan tegenspreken heel nuttig zijn, maar negeren is ongeloofwaardig.

Uiteindelijk zullen we het moeten hebben van een verbond tussen kerken en theologen. Dat zou goed zijn voor de kerk en voor de theologie. Want waar “The Church” goed voor is, dat is voor een theologisch goed doordachte vernieuwing van de kerk in de vele contexten waarin zij leeft.

 

Prof.dr. Leo J. Koffeman is hoogleraar kerkrecht en oecumene aan de Protestantse Theologische Universiteit (vestiging Amsterdam). E-mail: ljkoffeman@pthu.nl

Einde tekst Koffeman