Week van Gebed 2013: Inleiding op het thema

Link naar Worddocument


Wat verlangt God van ons?
(vgl. Micha 6,6-8)

Ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan werd de Christelijke Studenten Beweging van India (SCMI) gevraagd de teksten voor de Week van Gebed voor de Christelijke Eenheid van 2013 voor te bereiden. Zij betrokken daarbij ook de Federatie van Katholieke Universiteiten in India en de Nationale Raad van Kerken in India. Toen men in het voorbereidingsproces nadacht over de betekenis van de gebedsweek, groeide het inzicht dat het streven naar zichtbare eenheid in de context van het grote onrecht jegens de Dalits in India en in de kerk niet losgemaakt mag worden van de ontmanteling van het kastenstelsel en een grotere waardering voorde bijdragen aan de eenheid van de allerarmsten.

In de Indiase context vormen de Dalits gemeenschappen die als ‘outcasts’ beschouwd worden. Het zijn mensen die het meest getroffen worden door het kastenstelsel dat een rigide vorm van sociale gelaagdheid is gebaseerd op noties van rituele reinheid en onreinheid. In het kastenstelsel wordt onderscheid gemaakt tussen ‘hogere’ en ‘lagere’ kasten. De Dalit-gemeenschappen worden beschouwd als de meest onreine groep en zijn daarom buiten het kastenstelsel geplaatst. Vroeger werden ze zelfs ‘de onaanraakbaren’ genoemd. Door het kastensysteem zijn de Dalits sociaal gemarginaliseerd, politiek ondervertegenwoordigd, economisch uitgebuit en cultureel onderworpen. Ongeveer 80% van de Indiase christenen heeft een Dalit achtergrond.

Ondanks grote vooruitgang in de 20e eeuw blijven de kerken in India langs doctrinaire scheidslijnen, afkomstig uit Europa en van elders, verdeeld. De christelijke verdeeldheid in en tussen de kerken in India wordt door het kastenstelsel extra benadrukt. Het kastenstelsel stelt net als apartheid, racisme en nationalisme ernstige uitdagingen aan de eenheid van de christenen in India en daarmee aan het morele getuigenis van de Kerk als het ene Lichaam van Christus. Als kerk-scheidende kwestie is het kastenstelsel bijgevolg een acute doctrinaire kwestie. In deze context nodigt de Gebedsweek ons uit om de bijbeltekst van Micha 6,6-8 goed te bestuderen en daarbij de focus te richten op de vraag: ‘Wat verwacht God van ons?’ De ervaring van de Dalits dient als een vindplaats van waaruit theologische reflecties op het bijbelse thema opkomen.

Micha was één van de twaalf kleine profeten van het Oude Testament. Hij profeteerde van ongeveer 737-690 v. Chr. in Juda. Hij kwam uit Moreset, ten zuidwesten van Jeruzalem, en leefde ten tijde van de regeringen van Jotam, Achaz en Hizkia in Juda (Micha 1,1). Hij leefde in dezelfde politieke, economische, morele en religieuze omstandigheden als zijn tijdgenoot Jesaja en met hem was hij getuige van de verwoesting van Samaria en van de invasie van het Zuidelijk Koninkrijk door de koning van Assyrië in 701 v.Chr. Zijn verdriet, als hij weent over het lot van zijn volk, zet de toon van dit boek; zijn boosheid is gericht tegen de leiders (2,1-5) en priesters die zijn volk hebben verraden.

Het boek van Micha behoort tot de literaire traditie van de Profeten. De kern van zijn boodschap is de aankondiging van het oordeel. Het boek is ingedeeld in drie stukken die een ontwikkeling laten zien van een algemeen oordeel (vgl. 1-3) naar de verkondiging van heil (vgl. 4-5) tot een woord van oordeel en de viering van het heil (vgl. 6-7). In het eerste deel richt Micha een scherpe kritiek op de politieke en religieuze machthebbers die hun macht misbruiken en stelen van de armen: ‘zij stropen mijn volk de huid af’ (3,2) en ‘spreken recht in ruil voor geschenken’ (3,11). In het tweede deel van het boek spoort Micha het volk aan om op te trekken ‘naar de berg van de Heer…Hij zal ons onderrichten, ons de weg wijzen en wij zullen zijn paden bewandelen’ (4,2). Gods oordeel wordt onthuld in het derde deel en gaat samen met de oproep hoopvol te blijven uitzien naar redding met geloof in God ‘die schuld vergeeft en aan zonde voorbijgaat’ (7,18). Deze hoop is gericht op de Messias, die de ‘vrede’ zal zijn (5,4) en die zal komen uit Bethlehem (5,1) om redding te brengen ‘tot aan de uiteinden van de aarde’ (5,4). Micha roept alle volkeren van de wereld op om mee te gaan in deze pelgrimage en om te delen in gerechtigheid en vrede die hun redding is.

Micha’s sterke pleidooi voor gerechtigheid en vrede is geconcentreerd in de hoofdstukken 6,1-7,7 waarvan een deel het thema van de Week van Gebed voor de Christelijke Eenheid vormt. Hij plaatst gerechtigheid en vrede in de geschiedenis van de relatie tussen God en mens en benadrukt dat deze geschiedenis een sterke ethische inslag kent. Zoals de andere profeten die leefden in de tijd dat Israël een koninkrijk was, herinnert Micha het volk er aan dat God hen bevrijd heeft uit de slavernij in Egypte en hen door het verbond heeft opgeroepen om te leven in een samenleving gebouwd op waardigheid, gelijkheid en gerechtigheid. Dus, waarachtig geloof in God is niet te scheiden van persoonlijke heiliging en de inzet voor sociale gerechtigheid. Meer dan alleen eredienst, offers en brandoffers (6,7) vraagt Gods redding uit slavernij en dagelijkse vernedering ‘niets anders te doen dan recht, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van onze God’ (6,8).

In veel opzichten kan de situatie waarin het volk van God in de tijd van Micha vergeleken worden met de situatie van de Dalit gemeenschap in India. Dalits hebben ook te maken met onderdrukking en onrecht van degenen die hun waardigheid en rechten ontkennen. Micha vergeleek de hebzucht van degenen die armen uitbuiten met hen die ‘het vlees van mijn volk eten, hun huid afstropen en hun botten breken’ (3,3). Micha’s verwerping van rituelen en offers waaraan afbreuk gedaan werd door een gebrek aan aandacht voor gerechtigheid zegt iets over Gods verwachting dat gerechtigheid tot de kern dient behoren van onze godsdienst en rituelen. Zijn boodschap is profetisch in een context waarin discriminatie van de Dalits gerechtvaardigd wordt op basis van godsdienst en noties van rituele reinheid en onreinheid. Geloof wint of verliest zijn betekenis in relatie tot gerechtigheid. In de huidige situatie van de Dalits betekent Micha’s nadruk op de morele kant van ons geloof dat we onszelf de vraag moeten stellen wat God werkelijk van ons verlangt; slechts offers of op weg gaan met God in gerechtigheid en vrede.

De weg van de leerling van Christus betekent de weg van gerechtigheid, barmhartigheid en nederigheid gaan. De metafoor van ‘het onderweg zijn’ is gekozen om de acht dagen van gebed met elkaar te verbinden als een actieve, doelgerichte en voortgaande handeling; de metafoor van het wandelen laat de dynamiek zien die christelijke navolging kenmerkt. Ook het thema van de tiende assemblee van de Wereldraad van Kerken die in 2013 in Busan, Korea, zal worden gehouden onder het motto ‘God van leven, leid ons naar gerechtigheid en vrede’ resoneert met het beeld van de Drie-ene God die de mensheid vergezelt en de menselijke geschiedenis binnengaat door alle mensen uit te nodigen om als partners op te trekken.

De acht subthema’s van de week, verwijzend naar verschillende wijzen van wandelen, stellen ons in staat om ons te concentreren op verschillende dimensies van de authentieke christelijke navolging die het pad van de gerechtigheid gaat die naar het leven voert (Spr. 12,28a).

Dag 1: wandelen in dialoog. We denken na over het belang van de praktijk van dialoog en gesprek als een middel om barrières te overwinnen. Zowel in de oecumene als in de strijd voor bevrijding van mensen over de hele wereld, is het vermogen om te spreken en te luisteren essentieel. In waarachtige dialoog kunnen we Christus duidelijker herkennen.

Dag 2: wandelen met het gebroken lichaam van Christus. Door de verbondenheid van de gekruisigde Christus met de “gebroken volkeren” in de wereld te erkennen, proberen we als christenen samen beter te leren om zelf intensiever aan deze solidariteit deel te nemen. In het bijzonder wordt de relatie tussen eucharistie/avondmaal en gerechtigheid in het licht gesteld en christenen worden uitgenodigd om op zoek te gaan naar een praktische invulling van het eucharistisch leven in de wereld.

Dag 3: wandelen naar de vrijheid. Vandaag worden we uitgenodigd om de inspanningen te vieren van gemeenschappen in de wereld die onderdrukt worden, zoals de Dalits in India, omdat zij protesteren tegen alles wat mensen onderdrukt. Als christenen geëngageerd voor meer eenheid, leren we dat het verwijderen van alles wat mensen van elkaar scheidt de essentie is van de volheid van leven, de vrijheid in de Geest.

Dag 4: wandelen als kinderen van de aarde. Bewustzijn van onze plaats in God’s schepping brengt ons bij elkaar als we onze afhankelijkheid van elkaar en van de aarde onder ogen zien. Door na te denken over de urgente oproepen tot zorg voor het milieu en de rechtvaardige verdeling en gerechtigheid met betrekking tot de vruchten van de aarde, worden christenen aangemoedigd tot een leven van actief getuigenis in de geest van het jubeljaar.

Dag 5: wandelen als vrienden van Jezus. Vandaag denken we na over de bijbelse beelden van menselijke vriendschap en liefde als model voor Gods liefde voor iedere mens. Als we onszelf verstaan als geliefde vrienden van God, heeft dat consequenties voor de relaties binnen de gemeenschap van Jezus. Met betrekking tot de kerk: grenzen van uitsluiting stroken niet met een gemeenschap waarin iedereen gelijkelijk tot de geliefde vrienden van Jezus behoort.

Dag 6: wandelen over grenzen. Wandelen met God betekent de grenzen over gaan die de kinderen van God verdelen en beschadigen. De bijbelse lezingen van deze dag gaan over verschillende wegen waarlangs menselijke grenzen overwonnen worden, uitlopend op de onderrichting van Paulus “U allen die door de doop één met Christus bent geworden, hebt u met Christus omkleed. Er zijn geen joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannelijk of vrouwelijk – u bent allen één in Christus Jezus” (Gal. 3,27-28).

Dag 7: wandelen in solidariteit. Nederig wandelen met God betekent wandelen in solidariteit met allen die strijden voor gerechtigheid en vrede. Wandelen in solidariteit heeft implicaties niet alleen voor individuele gelovigen, maar voor het wezen en de missie van de hele christelijke gemeenschap. De Kerk wordt opgeroepen en toegerust om het lijden van allen te delen door de inzet en de zorg voor de armen, de behoeftigen en gemarginaliseerden. Dit is impliciet aanwezig in gebed voor de christelijke eenheid in deze week.

Dag 8: wandelen in het vieren. De bijbelse teksten van deze week spreken over viering niet in de zin dat van een viering van een succesvolle afronding, maar een viering als een teken van hoop in God en in God’s gerechtigheid. Tegelijkertijd, de viering van de Week van Gebed voor de Christelijke Eenheid is ons teken van hoop dat onze eenheid bereikt zal worden op de tijd dat God het wil en met de middelen van God.

Wat God vandaag van ons vraagt is dat we een weg van gerechtigheid, barmhartigheid en nederigheid gaan. Deze weg van navolging voert naar het smalle pad van God’s Koninkrijk en niet naar de autoweg van de hedendaagse grootmachten. Als we de weg van gerechtigheid gaan krijgen we te maken met moeilijkheden van strijd, met isolement dat een gevolg is van protest en lopen we het risico geassocieerd te worden met verzet tegen heersers en machthebbers (Ef. 6,12). Dit gebeurt met name als degenen die opkomen voor gerechtigheid weggezet worden als onruststokers en verstoorders van de vrede. In deze context kunnen we begrijpen dat vrede en eenheid alleen compleet zijn als ze gebaseerd zijn op gerechtigheid.

Vanwege de focus van de Week van Gebed voor Christelijke Eenheid op de Dalit gemeenschappen in India, wordt deze wandeling van navolging metaforisch ‘een wandeling die begeleid wordt door het ritme van de Dalit trommel’. Verschillende Dalit gemeenschappen worden in verband gebracht met professioneel ritueel drummen in Indiase dorpen. De trommel van de Dalits maakt niet alleen ruimte voor de aanwezigheid van het goddelijke, het stelt de gemeenschap ook in staat tot een veilige doortocht door het afwenden van het kwaad. Vandaag is de Dalit drum herontdekt als viering van Dalit cultuur en identiteit. Als we daarom spreken van een ‘wandeling van navolging vergezeld door de Dalit Drum’, dan bedoelen we een vorm van navolging die voortdurend herinnert aan God’s blijvende aanwezigheid bij degenen die het meest gemarginaliseerd worden. Het herinnert ook aan een vorm van navolging die de sterke veerkracht erkent van de Dalits in de confrontatie met het kwaad en die bijdraagt aan het welzijn van de grotere gemeenschap. We worden herinnerd aan een vorm van navolging die de cultuur en identiteit van de Dalits bevestigt als een onverwachte ruimte waarin Christus’ aanwezigheid ervaren wordt (vlg. Mt. 25,40). Deze wijze van navolging zal tot echte solidariteit en vormen van eenheid leiden die vrij zijn onrechtvaardige discriminatie en uitsluiting.

Een van de beroepen die met bepaalde Dalit gemeenschappen geassocieerd worden is ‘sandalen-maker’. Als een van de manieren voor de Dalit gemeenschap om te overleven symboliseert het hun ervaring om gezamenlijk een betekenisvol leven met veerkracht en hoop in verslechterende en onmenselijke omstandigheden vol te houden. Het is de hoop van de dagelijkse meditaties dat de gaven van de ervaring van de Dalits te overleven te midden van strijd voor ons de sandalen zullen we worden die we zullen aantrekken als we in onze eigen context de weg van gerechtigheid proberen te gaan die God van ons vraagt. ‘Iedere schijn van een op het kastenstelsel gebaseerd vooroordeel in de relaties tussen christenen,’ zo zei wijlen Paus Johannes Paulus II, ‘doet afbreuk aan waarachtige menselijke solidariteit, is een bedreiging van echte spiritualiteit en een serieuze belemmering van de opdracht van de Kerk tot evangelisatie.’  Dat onze God van gerechtigheid, eenheid en vrede ons in staat mag stellen om echte tekenen van menselijke solidariteit te stellen door ons kracht te geven om te doen wat God van ons vraagt.

De voorbereiding van het materiaal voor de Week van Gebed voor Christelijke Eenheid 2013

Het ontwerp van de teksten voor de Week van Gebed werd gemaakt door de Student Christian Movement van India (SCMI) in overleg met de All India Catholic University Federation (AICUF) en de Nationale Raad van Kerken in India (NCCI). In het bijzonder willen we bedanken:

Z.E. metropoliet dr. Geevarghese Mar Coorilos, Voorzitter van de SCMI (Malankaarse Jacobitische Syrisch Orthodoxe Kerk)

Mw. Bernadine, (AICUF) (Katholieke Kerk)

Dr. Aruna Gnanadason, Senior Friend SCMI (Kerk van Zuid-India)

Dr. Peniel Rufus Rajkumar, United Theological College (Kerk van Zuid India)

v. Father Vineeth Koshy, Nationale Raad van Kerken in India (NCCI) (Malankaarse Syrisch Orthodoxe Kerk)

Mw. Anita Hepsibah, SCMI (Kerk van Zuid-India)

Mw. Chrisida Nithyakalyani, SCMI (Tamil Evangelisch Lutherse Kerk)

Ds. Raj Bharath Patta, SCMI (Andhra Evangelisch Lutherse Kerk)

De eindredactie van deze teksten, die door deze groep werden voorbereid, werd gedaan door leden van het Internationale Comité benoemd door de Commissie Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken en de Pauselijke Raad voor de Bevordering van de Christelijke Eenheid. Het Internationale Comité ontmoette de leden van Christelijke Studentenbeweging van India en hun partners in september 2011 in Bangalore, India en bedankt de SCMI hartelijk voor de verleende gastvrijheid en organisatie van de ontmoeting.