Over nieuwe grenzen

Op 13 januari verzorgt professor Mechteld Jansen in de Geertekerk de jaarlijkse Oecumenelezing (zie voor het programma en aanmelding:  deze website rechterkolom onder de agenda. U kunt zich nog opgeven.

Prof.dr. Mechteld M. Jansen (1960) is als hoogleraar  missiologie verbonden aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU), standplaats Utrecht. Zij begon als predikant in de Gereformeerde Kerk van Wageningen en werkte vervolgens in Kameroen als predikant van de Eglise Evangélique. Na haar terugkeer in Nederland was ze  docente missiologie aan het Hendrik Kraemer Instituut.  In 2002 promoveerde ze aan de VU op de studie Talen naar God. Wegwijzers bij Paul Ricoeur. Sinds 2008 is zij hoogleraar in Utrecht. Hieronder de neerslag van een gesprek dat Greetje Witte-Rang had met Mechteld Jansen als voorproefje van hetgeen in de Oecumenelezing aan de orde zal komen.

Heb je zelf contacten en ervaringen met de Raad van kerken?

Met de landelijke Raad van Kerken niet veel, hooguit een keer een inleiding, maar locaal ben ik regelmatig met raden van kerken in aanraking gekomen, in de plaatsen waar ik gewoond en/of gewerkt heb. Ik vind het bijzonder dat er zoiets bestaat als de Raad van Kerken waarin zoveel kerken samen optrekken. Daarover moet je niet te min denken, want je hebt een ruimte nodig waar verkeer tussen de kerken mogelijk is. Lange tijd is de oecumene gericht geweest op consensus, maar dat is voorbij. Dit is geen tijd meer waarin je kunt komen tot theologische documenten waarover je het met elkaar eens bent. Dat leeft niet meer zo. Wel zie je overal een zoeken naar een ander soort eenheid, want wat blijft is de oecumene als verbinding. Daar werk ik graag aan mee.

Wat zie je als de waarde van de oecumene?

Het eerste is dus de oecumene die gevierd kan worden. Maar daarnaast is er ook de oecumene die nog één van de weinige stemmen is die met profetisch elan spreekt. We hebben stemmen nodig die durven ingaan op onderwerpen die niet zo lekker liggen, zoals de vragen betreffende vluchtelingen en duurzaamheid. De Raad van Kerken heeft daarin een profetische rol te vervullen en daar ontleen ik zelf ook hoop aan. We kunnen er missionair nooit tegenop dat momenteel maar 35% van de mensen nog vertrouwen heeft in de kerk, zoals het SCP laatst verklaarde. Dat is te wijten aan het seksueel misbruik in onze zusterkerk (maar wie weet wat er ooit nog komt bovendrijven aan protestantse kant…).  Tegen die beschaming van vertrouwen kunnen alleen maar onze schaamte uitspreken. Dus enerzijds moeten we schuld belijden over de verschrikkingen die ook namens de kerken gedaan zijn. Maar aan de andere kant mogen we ook wel wat meer etaleren wat er in stilte en publiek aan prachtige dingen gedaan wordt, in en door de kerken. Ik vind een prachtig voorbeeld dat er naar een landelijke diaconale dag 800 diakenen komen die zich in stilte inzetten voor de meest kwetsbare mensen. Zij lopen zich het hele jaar het vuur uit de sloffen. Kerken moeten niet het licht van het goede dat óók gebeurt onder de korenmaat zetten. Rapporten die dat werk in kaart brengen, zoals Gratis en waardevol, waarin de rol en het maatschappelijk rendement van migrantenkerken in Den Haag wordt beschreven, kunnen de overheid en het grote publiek daar op wijzen.

In de oecumenelezing spreek je over ‘nieuwe grenzen’. Waar doel je dan op?

Er zijn heel veel grenzen aan te wijzen in onze samenleving. De rode draad in mijn proefschrift en in mijn werk aan de VU was het grensverkeer tussen mensen die vrijelijk over God spreken en mensen die dat helemaal niet (meer) doen. Dat grensverkeer zocht ik ook steeds meer op in de ontmoeting tussen mensen mét en mensen zónder migratie-achtergrond. En in mijn huidige werk als missiologe aan de PThU onderzoek ik met jonge theologen de mogelijkheden om grenzen tussen mensen te overschrijden. Maatschappelijk en politiek liggen daar grote actuele vragen, die ook de oecumene niet onberoerd laten. De grootste tegenstellingen in de maatschappij hebben niet te maken met de besteding van geld, met religie of huidskleur, allochtoon of autochtoon, maar met het opleidingsniveau. We hebben geen moeite met een Afghaanse arts, als die als arts kan werken raakt hij snel geïntegreerd. Maar kansarme migranten zijn niet welkom. Wat betreft de opleidingen zie je dat er een scheiding ligt tussen VMBO en lager en alles wat daarboven zit. Die VMBO en alles waar die voor staat, vertegenwoordigt een wereld waar mensen bang voor zijn. Het is een vergaarbak die we zelf creëren. Dat is heel hard. We creëren die tegenstelling welbewust, en als het om migranten gaat, houden we het onderscheid overeind door kennismigranten wél welkom te heten.

Wat betekent die grens voor de kerken?

We moeten ons de vraag stellen of we als kerken en als oecumenische beweging wel in staat zijn om deze grens die steeds harder wordt, te overbruggen. De oecumenische beweging is een intellectuele beweging, geen volksbeweging. Willen en durven we als kerken de kloof tussen hoog- en laag opgeleid, tussen elite- en volkscultuur te overbruggen? Armoede komt natuurlijk wel aan de orde in de locale kerken, terecht, maar toch vaak vooral als een zaak vóór en niet van de armen. Ik denk dat het ook veel kerkleiders zou afschrikken als dat wel zo zou zijn. Stel dat missie en zending het resultaat zouden hebben dat juist mensen uit de volksbuurten zouden gaan belijden dat Christus hun held is. En stel dat die mensen in de kerken komen. Ze zouden de sfeer in de kerken totaal veranderen. Zouden we dat wel willen? Die vraag moeten we ons durven stellen.

Kunnen kerken dat aan?

Dat is de vraag. Daarom wordt het steeds belangrijker dat we in deze tijd open en diepgaand communiceren over de vraag wie Christus voor ons is. Dat moeten we niet meer uit de weg gaan zoals al te vaak is gebeurd. We moeten veel radicaler over Christus spreken en over de redding die Hij brengt, en dus ook over die zaken waar mensen van gered moeten worden. Eigenlijk denken wij namelijk helemaal niet meer dat we ergens van gered hoeven te worden. In de migrantenkerken heeft het kwaad tenminste een naam: ziekte, armoede, een boze droom, boze geesten. Dan weet je waar het zit. Wij gebruiken wellicht andere woorden, maar ook wij moeten ons de vraag stellen: waarvan moet ik gered worden? Bij mij huizen wellicht weer andere geesten, zoals het veiligheidsstreven, het je groot houden, het je verschuilen achter je agenda en ga zo maar door. Dat zouden we toch weer eens aan elkaar moeten vragen: waar moeten wij van gered worden, waartegen hebben wij te vechten?

Terug naar jouw spreken over grenzen.

Grenzen zijn niet alleen maar negatief. We moeten niet alles tussen mensen grenzeloos maken, er mogen best groepen zijn. Vroeger was het misschien nodig om juist die groepen te doorbreken, maar tegenwoordig moet je het ook aandurven om te benoemen wie je bent. Het mooie van nu is dat je dat aan elkaar mag vertellen (dat geeft verbinding), maar dat je het niet hoeft vast te leggen. Identiteit is dynamischer geworden. Identiteit is dynamisch en ontstaat in de verbinding met wie niet is zoals jij. We hoeven niet meer bang te zijn voor verschil (zoals we dat net na de oorlog waren), en we snappen wel dat geloof zou moeten dienen om oorlog te voorkomen. Missie is misschien wel: hoe kun je de ‘clash of civilisations’ voorkomen? Dat doe je niet door verschillen weg te poetsen, maar door ze te verhelderen. Dat betekent ook: steeds dieper verankerd raken in Christus. Hoe meer verankerd, hoe meer je de ander volledige waardigheid kunt garanderen en hoe meer je die clash ook wilt voorkomen. Een clash treedt op bij onzekerheid, als je elkaar niet kent. De Raad van Kerken streeft er juist naar (ook weer met een van de laatste brochure over bijbel en koran) om mensen over elkaar te informeren. We moeten elkaar willen leren kennen. Hoe hou je de nieuwsgierigheid gaande? Door zo concreet mogelijk te zijn over je eigen geloof, in je eigen taal. Bij mijn studenten zie ik dat steeds meer.