Inhoud boven vorm

Overdenking van ds. Klaas van der Kamp bij bevestiging

Veel tegenstellingen in de kerken zijn terug te leiden tot de omlijsting. Concentratie op de inhoud kan de oecumene bevorderen. Dat stelt ds. Klaas van der Kamp bij zijn bevestiging als predikant voor de Raad van Kerken op 4 april in Kampen.

Gemeente, één in Christus,

Ergens in een kerkblad las ik een bericht. ‘Een aantal gemeenteleden heeft bezorgd gereageerd op een artikel in de krant waar boven stond: ‘Kerkbalans in onze stad oecumenisch’. En het stuk in het kerkblad vervolgt met: ‘De indruk ontstond dat de opbrengst van onze actie kerkbalans ook ten goede zou komen aan de andere kerkgenootschappen in de stad. Voor alle duidelijkheid: Het geld is alleen bestemd voor onze eigen kerk’. Nou dat is een hele geruststelling voor de gemeenteleden. Je moet er niet aan denken dat jouw geld besteed wordt om God te prijzen in een ander gebouw.

Het is niet verwonderlijk dat veel mensen daarom kritisch zijn over de zichtbare kerk. Ik herinner me mijn periode als voorlichter bij de kerk. Het viel me op dat er bij journalisten achterdocht bestond. Zelfs bij evident zuiver beleid, bleven ze maar zuigen en nog op de deurmat sisten ze je toe: ‘Voorlichters zijn oplichters’. Later deed ik als bijbeluitgever een hele andere ervaring op. Toen bleek dat journalisten zelfs fouten accepteerden. De conclusie is duidelijk: De bijbel geniet in onze samenleving meer krediet dan de kerk. Blijkbaar wordt de bijbel als barmhartig beleefd: je mag er je eigen verhaal bij hebben. De bijbel is flexibel. Maar de kerk blijft een instelling waar je achterdocht voor koestert.

Met deze gedachten komen we bij de tekst. En je vraagt je af: Is het wel verstandig van God om zich aan één vorm te binden? De ark lijkt zo maar uit de lucht te komen vallen. Had God niet veel trammelant kunnen voorkomen door geen vorm te kiezen?   

Verschillende schrijvers gaan in op die vraag. De Midrash Rabbah legt uit dat de vorm er is om ons mensen tegemoet te komen. God zegt: ‘Maak een schuilplaats voor de Herder, zodat hij kan komen en jullie kan voeden’. God geeft ons een kerk, geeft het sacrament, om ons te steunen. Moet je je voorstellen dat je niets hebt. Geen plek, geen geschiedenis. Dat je altijd opgesloten zit in je eigen gedachten. Dat je geen traditie hebt om je aan op te trekken. En een huis waar je allerlei mensen ontmoet. Het is ons als de Verenigde Naties. Iedereen heeft er kritiek op. Maar als je dan zegt: ‘Zullen we het afschaffen?’ Zegt iedereen: ‘Nee, dat maar niet’. Want zonder red je het ook niet. Er is nog een reden om de ark te bouwen. Ginzberg zegt: God laat de ark maken als een teken voor de volkeren. Zij denken misschien dat Israël en God na het incident met het gouden kalf niet meer door één deur kunnen. Maar God zegt: ‘Ik zal Mijn Shekinah onder hen laten verblijven, zodat allen zullen weten dat Ik Israël vergeven heb’.

Dat gezegd zijnde, willen we nog eens goed kijken welke eisen Israël aan de vormgeving stelt. Het eerste wat me opvalt is de kostelijke aanblik. “Laat van acaciahout een ark maken…. Overtrek die met zuiver goud’, zegt vers 10. Als je eenmaal de drempel van de kerk hebt genomen, mag er iets te genieten zijn. Acaciahout en goud. Dat is ook geen wonder, want de ark is het voorportaal van de hemel. Cherubs houden er de wacht en versperren nog de toegang tot de boom des levens. Anders zou je maar zo bij God kunnen binnenlopen via het heiligdom.

De kern van het heiligdom bestaat uit tekst. Tien woorden. Eigenlijk is het een contract. God sluit een contract met Mozes. Beide partners krijgen een tekst. En we laten ons er nog steeds door gezeggen. We leggen de oneliners naast ons eigen leven en naast de politieke moraal. We lezen over ‘eren van ouderen’. En we realiseren ons dat dat op gespannen voet staat met een samenleving waarin we de thuiszorg funderen op efficiëncy. Een werkster in de thuiszorg komt op tweede paasdag bij een mevrouw om steunkousen aan te trekken. De vrouw zit al twee uur klaar. Eigenlijk verlangt ze niet naar steunkousen, maar naar iemand die even aandacht heeft. Als de thuiszorg weg is, komt er verder niemand meer. Verdraagt zich dat met de tien woorden? En dan dat gebod ‘niet stelen’. En dan te horen dat er managers van nutsbedrijven zijn die het salaris van de minister-president ver overschrijden. Mag allemaal zeggen de kranten. Want ze zouden het in India ook verdienen. Zou het zo wezen?

De tekst ligt in een ark. Je mag ook vertalen: een kist. We komen die ark vaker tegen. Je vindt de ark in de synagoge. De joden bewaren er de torarol. Je komt Mozes tegen in een ark als hij dobbert op de Nijl. Noach vaart in een ark. En Jozef zijn gebalsemde lichaam ligt in een ark als hij van Egypte naar Israël gaat. De ark is dus meer dan een voorraadkist. Het is een bewaarplaats, bedoeld om leven te geven. En dat is precies wat die tien woorden doen. Leven geven. Mensen weghouden uit slavernij.

En dan kom ik bij een voor sommige mensen vervelend onderdeel. Er zit een plaat op de kist. Een plaat van ontzondiging, noemt Cees Houtman het. Een verzoendeksel. Vervelend. Niet dat je je zonden kwijt kunt raken. Maar  vervelend omdat het er standaard op zit. Dat irriteert sommigen aan de kerk. Dan ben je net binnen, en dan begint het gejeremieer, het gekyrie en het belijden van schuld. Vervelend? Of is het barmhartigheid van God? Immers nog voordat wij met onze neus op de harde tekst worden gedrukt, is er al de zuivering. Nog voor het tekort je wordt ingewreven, is er vergeving. Vroeger als ik wat uit mijn lood geslagen was, ging ik naar mijn moeder. Ook op latere leeftijd. Ze liet me mijn verhaal doen en zei dan op een gegeven ogenblik in het dialect: ‘Jonge, ’t gef niet, kop op’. Het geeft niet. En er was weer die vanzelfsprekende acceptatie. Mag ik het zo lezen? Nog voor de tekst te zien is, is er  vergeving bij God als we bij het heiligdom komen. Om het contact te herstellen is er een ritueel. De hogepriester sprenkelt bloed in het heiligheid. Het  bloed draagt het leven. De ambtsdrager komt er aan te pas. En dat is ook hoe ik de bevestiging voor mijzelf beleef. Dat ik namens God mensen mag zeggen: ‘’t Gef niet, kop op’.

Er zitten ringen in de ark. Je mag de ark niet maar zo aanraken. Voor je het weet ben je dat besef kwijt. Denken we dat we God naar  onze  hand kunnen zetten. Dat het God geen moeite kost ons te vergeven. Dat het Hem niet raakt als wij goedkoop de vergeving komen ophalen. Via de ringen kan er contact zijn. Maar er blijft ook distantie. Je hebt God niet in je greep. God laat zich maar even vastpinnen op één plaats, maar het blijven tentpinnen die zo weer los kunnen schieten. De ringen wijzen er op dat Hij wendbaar is. Hij blijft flexibel.  Zo is de ark er voor ons als spiegel van troost.

En hoe zal het mensen tot waanzin hebben gedreven toen die ark ineens verdween. Als de legers uit Babel komen, raakt de ark zoek. Misschien nemen de Babylonische soldaten de ark mee. Misschien verstoppen de priesters de ark. Hoe het ook zij, de ark speelt vanaf dat moment geen rol meer. En daar zitten wij met de handen in het haar. Want als de ontmoetingsplaats met God er niet meer is, hoe moet het dan verder met het geloof? Het is de spiegel van een geseculariseerd Nederland. De meerderheid is uit de kerk weg. Een minderheid blijft en denkt: Is het nog wel goud dat er blinkt? Zijn de woorden er nog wel?

Harry Mulisch gaat in zijn boek ‘De ontdekking van de hemel’ daarop door. Quinten, de hoofdpersoon vindt de tafels in Rome (moeder van de kerk) en gaat er mee naar Jeruzalem (moeder van de bijbel). En dan staat er; ik citeer: ‘Opeens hoort Quinten een zacht knisteren… Het lijkt wel of het geluid uit de stenen tafelen komt… Het is of de grauwe korst leeft, zij beweegt, smelt, iets wil zich er onder vandaan worstelen…. Letters. Het zijn letters! De tien woorden. Met allebei zijn handen graait hij er naar, maar de zwerm stijgt op in de koepel ….en verdwijnt door de zwarte ingang’. De geseculariseerde samenleving wint. De Wetgever wordt de Wetnemer.

Ik denk er anders over. Ik meen dat God het vermogen heeft los te laten. Ik meen dat hij het vermogen heeft nieuw vorm te kiezen. Hij past zich aan. Hij sprak anders tot Abraham, dan dat hij sprak tot Mozes. Hij heeft zich een tijdlang zichtbaar gemaakt in de ark. Later in de tempel. Weer later in een papieren canon. Mozes reïncarneert in bijbelgenootschappen. De vlam van de Sinaï verspreidt zich over het kaarslicht in de kerken en de synagogen. De tempel verdwijnt. En uiteindelijk is er de vorm van een lichaam. Christus. Christus sterft, wordt begraven, neemt de schuld van mensen mee in het graf. Alle verzoening balt zich in Hem samen. Hij laat de schuld achter in het graf. En hij staat op in een vernieuwd lichaam.

Wat ik eerder van de bijbel zei over goodwill bij journalisten, geldt ook voor Jezus. Jezus heeft veel goodwill. Ook buiten de kerk. Alleen al om die reden doet de kerk er wijs aan zich veel aan Hem gelegen te laten liggen en misschien iets minder aan een enkele zaligmakende vorm. Andere tijden vragen nu eenmaal andere vormen. Augustinus zegt: ‘God wijzigt zijn werken, maar niet zijn plan’.  Dat is een relativerende gedachte die ons helpt bij de oecumene. Want veel van de tegenstellingen tussen onze kerken zijn niet gebaseerd op het verschil in vertrouwen op God. De verschillen zijn gebaseerd op de omlijsting.   

Confucius vertelt een verhaal over een groep reizigers. De reizigers trekken door het land en komen voor een rivier te staan. Dat is lastig. Goede raad is duur. Tot iemand een idee oppert om hout te verzamelen. Dat doen ze. En ze bouwen daarvan een vlot. Met het vlot gaan ze naar de overkant. Ze nemen daarna het vlot op de schouders en dragen het mee op hun verdere tocht. Probleem is alleen dat ze daarna nooit meer een rivier zijn tegengekomen. Zo wordt datgene wat hen eerst heeft geholpen alleen maar balast.

We hebben ook een stuk uit het Nieuwe Testament gelezen. Het gaat er over welke rol het heiligdom in je leven speelt. Je komt naar het heiligdom om God weer onder ogen te komen. ‘Wie voor het altaar komt en zich herinnert dat je broeder of zuster  je iets verwijt, laat je gave bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen’ (Mat. 5, 24). Ga je eerst met de ander verzoenen. Matteus is feller dan Marcus. Marcus zegt: ‘Wanneer je staat te bidden en je hebt iets tegen een ander, vergeef het dan’. Matteus vindt vergeven te weinig. Verzoenen is meer dan vergeven. Verzoenen is vergeven en dan ook samen verder optrekken. Verzoenen is één worden. ‘Als je je herinnert dat een ander je iets verwijt’. Het gaat Jezus niet om de schuldvraag. Als er iets is, moet het vereffend worden. Zelfs het gevoel bij de ander is al reden om voorkomend tegemoet te treden. Dan hebben we het nog niet eens over recht en gerechtigheid. Zo begint de oecumene steeds weer bij recht te doen.  En daarna is er de kans om naar het altaar te gaan. Wellicht kom je dan niet meer alleen. Maar kom je met de naaste. Of je komt mede namens je naaste. We gaan het meemaken.

We zijn nu op het punt waar normaal in de  overdenking het ‘amen’ volgt. Nu ik ex cathedra tot u mag spreken, kies ik voor een citaat van paus Benedictus. Als een soort motto bij zijn boek Jezus van Nazareth schrijft hij: ‘Ik ben innerlijk lang onderweg geweest naar dit boek. Het is op generlei wijze een document van leergezag, maar enkel en alleen een uitdrukking van mijn persoonlijk zoeken ‘naar het gelaat van de Heer’. Iedereen is daarom vrij mij tegen te spreken’.

(Lezen: Exodus 25: 10-22; Matteüs 5: 21-24)