Mooie score oecumene

Oecumene is meer dan een bloeiende sluitpost. De ruim 18.000 protestanten die de enquête ‘Kerk op weg naar 2025’ hebben ingevuld hebben de oecumene een hoge waardering gegeven. Dat blijkt nu de voorlichting van de Protestantse Kerk de cijfers via de website naar buiten heeft gebracht.

Bij eerder kwantitatief onderzoek kwam oecumene meestal in de staart van het peloton binnen. Maar dat is niet het geval bij de enquete die nu is gehouden. Op de vraag ‘Waar moet een predikant volgens u vooral goed in zijn?’ mochten de mensen drie antwoorden aankruisen. Elf procent van de respondenten gaf daarbij aan dat ook het aangaan van oecumene contacten met andere kerkgenootschappen bij die kwalificaties hoort.

Daarmee scoort oecumene voorspelbaar lager dan pastoraat (70 procent) en voorgaan in kerkdiensten en vieringen (63 procent), maar beduidend hoger dan diaconaat (4 procent), toezicht op gemeenteleden (6 procent) en besturen en leidinggeven (8 procent). Bij eerdere onderzoeken lag oecumene meestal in de buurt van het diaconaat, waarbij overigens niet gezegd wil zijn dat diaconaat verwaarloosbaar zou zijn, ook al is de score laag. Oecumene scoort met die 11 procent zelfs in de buurt van het missionaire werk (14 procent), terwijl de budgetten voor missionair werk in de PKN een veelvoud zijn in vergelijking met het budget wat beschikbaar is voor oecumene. Een mooi resultaat dus.

Op de vraag hoe men de oecumenische contacten in de eigen gemeente ervaart geeft 46 procent aan dat men daar een positief beeld van heeft, 34 procent is neutraal en 13 procent is negatief over de oecumene. Op de vraag met welke stroming men zich identificeert binnen de PKN scoort de oecumenische verreweg het hoogst (een kwart), vrijzinnig ligt op 16 procent, gereformeerde bond ligt op 15 procent, evangelisch blijft haken op 14 procent en confessioneel op 13 procent.

Op de vraag welke essentiële zaken bij het kerk-zijn van de eigen kerk behoren als het gaat om inhoudelijke zaken die moeten gebeuren scoort 32 procent een vinkje op oecumenische activiteiten. Men denkt dan aan: het onderdeel van een wereldkerk zijn (16 procent), de verbondenheid met de gemeenschap van christenen (18 procent) en de verbinding met christenen dichtbij en wereldwijd (19 procent).

Het voordeel van een kwantitatief onderzoek is dat je een exact cijfer krijgt, waardoor je de diverse werksoorten goed kan rangschikken. De impressie die de Protestantse Kerk levert, is dat oecumene als bijzonder onderdeel van het kerkelijk werk meer prioriteit moet hebben dan uit eerdere onderzoeken bleek, waarbij oecumene, diaconaat en toezicht allemaal laag scoorden. Men onderkent daarmee dat de geest van de tijd aan het veranderen is en je in een land als Nederland de zeilen van het kerkelijk vaarbedrijf anders moet afstellen dan twintig jaar geleden. Kwantitatieve cijfers laten zich daarmee ook goed in een historische context plaatsen en maken op die manier een ontwikkeling duidelijk, die ten gunste uitpakt van het oecumenisch besef.

Uit kwantitatief onderzoek kan je niet afleiden hoe men oecumene precies invult. Er is helaas ook geen strategie op detail uit af te leiden; je kan dan weliswaar concluderen dat je gelet op de cijfers aandacht moet geven aan oecumenische ontwikkelingen; het zou bijvoorbeeld mooi zijn als je uit de cijfers kan aflezen dat je moet investeren in een onafhankelijke Raad (dus niet een organisatie die vanuit het dienstencentrum wordt aangestuurd, maar vanuit de gezamenlijkheid van kerken), maar ook dat soort conclusies laten cijfers op zich niet toe. Je kan ook niet onomstotelijk aangeven hoeveel geld men voor het werk op plaatselijk en landelijk niveau beschikbaar wil stellen. Dat blijft een gewetensvraag voor mensen die het beheer voeren over de portemonnee en het tijdsmanagement. Daarbij komt dat je bij oecumene niet alleen zelf een koers uitzet, maar ook afhankelijk bent van de partners. Liefde en toegankelijkheid moet van twee, drie kanten komen.En oecumene begint misschien wel met een onderzoek in eigen kring, maar beslissend is het onderzoek bij en de (h)erkenning van de ander.