De economische crisis in de EU

Voorwoord

Het artikel “De economische crisis in de Europese Unie” is een enigszins uitgebreidere versie van de lezing door Hettie Pott-Buter gehouden op 29 september 2012, Julianaklooster/Onze Lieve Vrouwe ter Nood, Heiloo. De lezing ging gepaard met power point slides, waarvan er enkele in het artikel zijn opgenomen.

De inhoud van het artikel borduurt voort op de tekst die onderdeel is van de brochure “Geloof en economie en een oecumenisch perspectief op de economische crisis”. Deze brochure wordt binnenkort gepubliceerd door de Raad van Kerken in Nederland. De nadruk bij dit op persoonlijke titel geschreven artikel ligt duidelijk op het geven van informatie over de economische crisis. Het laatste punt van het artikel: “wat kunnen de kerken en wat kan men individueel doen” is meer, beter en anders uitgewerkt in de brochure. De invalshoek van de brochure is ook een andere. Zo zijn bijvoorbeeld aan het eind van de brochure stellingen en gespreksvragen geformuleerd die uitnodigen tot reflectie.

De brochure is geschreven door vier leden van de Beraadgroep Samenlevingsvragen van de Raad van Kerken:

–          Johan Graafland, theoloog en hoogleraar ‘economie, onderneming en ethiek’ aan de Tilburg University met Economische ethiek en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) als belangrijke aandachtspunten;

–          Trinus Hoekstra, theoloog, projectmanager Kerk in Actie en mededirecteur DISK en secretaris van de Beraadgroep;

–          Hettie Pott-Buter, econoom, voorheen werkzaam als Universitair Hoofddocent Algemene Economie aan de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van de Beraadgroep;

–          Greetje Witte-Rang, theologe, onderzoeker op terrein economie en oecumene en vice-voorzitter van de Beraadgroep.

 

Bij de voorbereiding van de brochure zijn twee rondetafelgesprekken georganiseerd, waarbij diverse economen, filosofen en theologen uit de achterban van de Raad van Kerken zijn geconsulteerd. Deze deskundigen zijn net als de andere leden van de Beraadgroep Samenlevingsvragen en de leden van de Raad van Kerken in de gelegenheid gesteld om suggesties, aanvullingen en commentaren op een eerdere conceptversie van de brochure te leveren. Die zijn (deels) in de brochure verwerkt.

De economische crisis in de Europese Unie

Het is najaar 2012. Nederland wacht vol spanning op nieuw beleid om de economische crisis aan te pakken. Daadkracht, duidelijkheid en goede voorlichting zijn noodzakelijk. Wat zijn de beleidsmogelijkheden? Wat zijn de gevolgen, de consequenties en eventuele voor- en nadelen van een bepaalde keuze?
Dit artikel begint met een samenvatting van de oorzaken van de crisis. Vervolgens volgt een kort overzicht van ruim 60 jaar internationale en Europese samenwerking in beleidsbepalen­de organisaties. De nadruk ligt op die organisaties waarin Nederland is vertegenwoordigd en via welke Nederland internationaal en in Europa invloed op het beleid kan uitoefenen. Daarna worden in grote lijnen enkele eigen nationale beleidsmogelijkheden geschetst. Het artikel sluit af met enkele aanbevelingen voor wat de rol van de kerken zou kunnen zijn en wat men individueel kan doen om nieuw beleid te steunen.

1.     Achtergronden van de economische crisis

Als iets de afgelopen jaren voor iedereen zichtbaar is geworden, dan is het wel dat we wereldwijd afhankelijker van elkaar zijn geworden. We zijn – of we willen of niet – onderdeel van een wereldeconomie. Grote multinationals nemen beslissingen over de werkgelegenheid van velen, de politiek in de Verenigde Staten (VS) beïnvloedt ons meer dan we willen en dagelijks flitsen enorme kapitaalstromen heen en weer over de aardbol die in korte tijd hele economieën kunnen ontwrichten. We zitten in een ‘global crisis, een crisis die over de hele wereld merkbaar is.

Bij de aanslag op de ‘Twin Towers, op ‘nine eleven 2001’, in New York, werd het financiële hart van de VS zwaar getroffen. Daarbij werd al zichtbaar hoe snel Centrale Banken van over de hele wereld verdere chaos in de financiële sector wisten te voorkomen door onmiddellijk en gezamenlijk te reageren met beschikbaarstelling van liquiditeit. Vanaf 2008 werd nog duidelijker zichtbaar hoezeer financiële instellingen wereldwijd met elkaar zijn verbonden. Om te beginnen een paar feiten.

 

In maart 2007 komen in de VS banken en verzekeraars van ‘subprime’ hypotheken in de problemen en in de zomer van 2008 worden twee ervan, Freddie Mac en Fannie Mae, overgenomen door de overheid. Kort daarop, houden twee van de grootste banken in de VS op te bestaan: 15 september 2008 stormt Lehman Brothers af op een faillissement en wordt Merrill Lynch overgenomen door Bank of America. Dezelfde dag besluit de Federal Reserve, de Centrale Bank van de VS, met $ 85 miljard de wereldverzekeraar AIG, te redden.

Het kenmerk van ‘subprime’ hypotheken is dat in het begin van de lening een lage rente moet worden betaald. De rente loopt in de loop van de tijd geleidelijk op. Bovendien is men minder streng in de toekenning dan bij ‘prime’ hypotheken, dat wil zeggen dat minder strenge eisen aan inkomen, vermogen en kredietgeschiedenis worden gesteld.

Een groot deel van de oorzaak waardoor genoemde grote instellingen in problemen zijn gekomen, is dat ‘subprime’ hypotheekleningen in pakketjes, bundeltjes (‘securitisaties’ en ‘collateralized debt obligations’ genoemd) samen met gewone prime hypotheken werden doorverkocht als laagrisico hypotheken. Het doorverkopen van die pakketjes ging heel lang goed. Echter op het moment dat de rente steeg, konden in toenemende mate gezinnen de kosten van de hypotheek niet meer betalen, met als gevolg problemen bij de banken en gedwongen verkoop van huizen en een daling van huizenprijzen. Daardoor kwamen ook mensen met ‘prime’ hypotheken in de problemen, met als gevolg nog grotere problemen bij banken enzovoort. Daarbij bleken de pakketjes in de hele Westerse wereld te zijn verkocht!

 

Het risicovol beleid van banken en andere financiële instellingen, gedreven door exorbitante bonussen en salarissen, eiste zijn tol. Aan dit risicovol beleid ligt de ideologie van een vrije markt ten grondslag met minder overheidsregels, meer marktwerking en meer concurrentie. Die ideologie is gebaseerd op de theorie van Friedrich Hayek, gepropageerd door Nobelprijswinnaar Milton Friedman, en gepopulariseerd door Ayn Rand met beweringen als: individueel eigenbelang is de hoeksteen van een gezonde samenleving.

Die ideologie wordt ook wel aangeduid als het Angelsaksische of neoliberale model. En al kan een model niet de schuld krijgen van de crisis – er zijn ook zware economische crises geweest in landen die er een andere filosofie op nahielden, zoals Zweden en Japan – de huidige crisis houdt er wel verband mee. De werkelijkheid is gecompliceerder. Kort samengevat is de volgorde van ons poldermodel en het Rijnlandmodel: klant, werknemer, aandeelhouder, omgekeerd. In het Angelsaksische model zijn de aandeelhouder en werkgever bepalender geworden dan de werknemer, overheid en de klant (consument).

Door het Angelsaksische model te hanteren is er veel misgegaan. Niet alleen door en bij de banken en grote bedrijven. De eurocrisis bijvoorbeeld is mede veroorzaakt door grote schulden van overheden en van consumenten. Ook in Europa en in Nederland is veel goedkoop krediet verleend zonder de kredietwaardigheid van de leners zorgvuldig te testen. Door die goedkope kredieten is het maken van particuliere schulden gestimuleerd. Ook overheden gingen wegens de lage rente grote schulden aan.

Behalve te grote schulden, een toenemende wereldhandel, verwevenheid van financiële markten en schaalvergroting van multinationals en banken – zeker ten opzichte van het Bruto Binnenlands Product (BBP) van de individuele landen – spelen bij de uitbreiding van de economische crisis ook de wisselwerking met bepaalde denkbeelden en massapsychologie waarschijnlijk een rol. De verhalen die we elkaar vertellen over de economie, zijn enorm belangrijk. Want de terugval van de wereldeconomie blijkt vooral psychologisch van aard te zijn (Robert Shiller, 2012).

In ieder geval komen snel na de val van Lehman Brothers (al waren er daarvoor al signalen) banken en verzekeringsmaatschappijen in Europa in de problemen. Daarna ook landen. Een kettingreactie volgt. Op 10 december 2009 komt Griekenland in problemen. Op 11 februari 2010 komen Angela Merkel en Nicholas Sarkozy met een steunprogramma voor Griekenland. Kort daarop volgt ook steun aan Ierland, Portugal en Spanje, samen: € 350 mld.

[Terzijde: op de eerder genoemde datum, 15 september 2008, verdween op één dag $ 700 miljard dollar op de beurs in New York.]

 

Toen Griekenland in de problemen kwam, hadden we niet verwacht dat het hele continent betrokken zou worden, want de economie van Europa was toen nog vrij sterk. En juist Portugal, Italië, Griekenland en Spanje wisten in de jaren na de invoering van de euro hun overheidsschulden terug te brengen. Dit ging gepaard met een relatief snelle stijging van de lonen, zonder dat de productiviteit in gelijke mate mee omhoogging. De hoge economische groei, mede dank zij de lage rente als gevolg van de invoering van de euro, heeft daarbij in de zuidelijke landen de noodzaak tot economische hervormingen vertraagd.

Pas na de financiële crisis, vanaf 2010, kwam de zwakke concurrentiepositie van de Zuid-Europese landen duidelijk naar voren. In Spanje en Ierland ontstond de crisis vooral door hoge private schulden als gevolg van een oververhitte huizenmarkt, waardoor ook de banken in problemen kwamen. Als gevolg van het instorten van de huizenmarkt belandde de hele economie in een recessie. Daardoor liepen ook de overheidstekorten sterk op. In Italië was en is juist de hoge overheidsschuld het grootste probleem. Ook in Griekenland is het vooral de overheidsschuld die aan de crisis ten grondslag ligt, gecombineerd met belastingontwijking en inflexibele werkregels. Voor al deze landen, met uitzonderling van Ierland, geldt dat de concurrentie positie te sterk is achtergebleven ten opzichte van de andere Europese Unie (EU) landen. 

 

2.     Ander beleid na de Tweede Wereldoorlog

Tijdens, maar vooral na de Tweede Wereldoorlog klonk zowel in de VS als in Europa de roep steeds luider: geen oorlog meer. Dat doel zou kunnen worden bereikt door meer samenwerking en overleg. Afspraken zouden moeten worden vastgelegd in verdragen: op wereldniveau, op Europees niveau en nationaal niveau. Namen als Konrad Adenauer, Winston Churchill, Alcide de Gasperi, Robert Schuman en Jean Monnet hebben bij de uitwerking van de ideeën een belangrijke rol gespeeld.

 

Nederland heeft veel van de daarna tot stand gekomen verdragen geratificeerd en veelal vanaf de oprichting een bijdrage geleverd, niet alleen financieel, maar ook in de afvaardiging van bestuurders, ondersteunende ambtenaren en medewerkers.

Op het terrein van internationale samenwerking zijn het ‘International Monetary Fund’ (IMF), ‘Worldbank’ en ‘European Bank for Reconstruction and Development’ (EBRD) noemenswaard.

 

Het IMF is in december 1945 officieel in werking gesteld door 29 nationale regeringen. Anno 2012 heeft het IMF 188 lidstaten. Het heeft 107 miljard dollar in leningen uitstaan aan 87 landen. Het IMF richt zich op:

 

De Wereldbank is ’s werelds grootste instituut voor ontwikkelingssamenwerking. Het verstrekt leningen aan ontwikkelingslanden en middeninkomenslanden, met als voornaamste doel het bestrijden van armoede. Het is, net als het IMF, in 1944 in Bretton Woods opgericht. De Wereldbank stelt stringente eisen aan haar cliënten: structurele aanpassingen worden geëist, waaronder anticorruptiemaatregelen en verregaande privatisering van overheidsdiensten.

 

De EBRD begeleidt de overgang naar markteconomieën in landen van centraal en Oost-Europa tot centraal Azië en Noord-Afrika. Dit internationale financiële instituut is in 1991 opgericht en eigendom van 63 landen (ook Nederland), de Europese Unie (EU) en de ‘European Investment Bank’ (EIB). Bij de bevordering van markteconomieën wordt vooral ook steun verleend aan midden- en kleinbedrijven.

 

De lijst van Europese verdragen is te lang om hier op te noemen. Enkele belangrijke die tot stand zijn gekomen in de afgelopen ruim 60 jaar samenwerking in Europa, zijn de volgende:

  • * 1951/1952 Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opgericht door zes landen (waaronder Nederland). Het verdrag gold voor een duur van 50 jaar en liep af in 2002. In het Verdrag van Nice in 2001 is de overdracht van de nettowaarde bestemd voor onderzoek in sectoren die in verband staan met de kolen- en staalindustrie.
  • * 1952 Hof van Justitie, zelfde zes landen, oordeelt onder andere over overtredingen van Europese regels, en over het niet nakomen door lidstaten van gemaakte afspraken en verplichtingen die uit de Verdragen voortvloeien. Later zijn nieuwe rechtsprekende instanties in het leven geroepen, zoals Het Gerecht (in 1988). Dat behandelt beroepszaken tegen EU-instellingen, organen en instanties. Zowel in het Hof van Justitie (27 rechters) als het Gerecht zit een Nederlands lid.
  • * 1958 EEG Verdrag van Rome: Europese Economische Gemeenschap (EEG), Euratom en Europese Commissie, tussen dezelfde zes landen.
  • * 1968 EG Verdrag, EEG wordt Europese Gemeenschap (EG).
  • * 1973 Eerste uitbreiding EG (en instelling Europese Raad: raad van regeringsleiders), naar negen landen (zie figuur 1).
  • * 1981 Toetreding van Griekenland, dat na de kolonelsdictatuur met de opbouw van democratische instellingen moest beginnen. Hulp van Europa was van belang om te vermijden dat het communisme in Griekenland de overhand zou krijgen.
  • * 1992 Verdrag van Maastricht = Verdrag betreffende de Europese Unie (EU-verdrag), 12 landen, verenigt de Gemeenschappen (Euratom, EGKS, EG) en de geïnstitutionaliseerde samenwerking op het gebied van het buitenlands beleid, defensie, politie en justitie. Tevens wordt de Economische en Monetaire Unie opgericht, nieuw beleid ingevoerd (onderwijs, cultuur) en worden de bevoegdheden van het Europees Parlement uitgebreid.
  • * 1997 Verdrag van Amsterdam, Stabiliteits- en Groeipact (zie ook hierna).
  • * 1999 Oprichting Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en Europese Centrale Bank (ECB), invoering euro.
  • * 2007 Verdrag van Lissabon, herverdeelt onder andere bevoegdheden van de EU en de lidstaten.
  • * 2009 Handvest met wettelijke grondrechten bindend voor alle EU-landen.
  • * 2012 EU omvat nu 27 landen met vrij verkeer van goeden en diensten, kapitaal en personen. Op 1 juli 2013 zal Kroatië als 28e land toetreden.

 

Figuur 1 Op weg naar de EU-situatie in 2012

 

Van de 27 EU-landen hebben inmiddels 17 de euro als munteenheid. De invoering van de euro is niet uit de lucht komen vallen. Voor Nederland was al na de ineenstorting van het Bretton Woodsstelsel in 1973, toen de gulden ging zweven, duidelijk dat een instabiele munt de buitenlandse handel schaadt. Om stabiliteit te bevorderen, wordt door de EG-landen in 1979 het Europees Monetair Stelsel opgericht. Na een ongelukkige devaluatie van de gulden volgt in 1983 een expliciete koppeling van de gulden aan de D-Mark. In feite is sindsdien geen sprake meer van een eigen monetair beleid in Nederland.

 

Het Verdrag van Maastricht, dat is ondertekend op 7 februari 1992, trad in werking op 1 november 1993. Het omvat het raamwerk voor een Europese Monetaire Unie (EMU) en alle criteria waaraan een land moet voldoen om te kunnen toetreden tot de EU. Alle toenmalige lidstaten hebben daarbij de intentie om te komen tot één muntunie ondertekend (dus ook het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, na 1995 ook Zweden en daarna de andere toegetreden EU-landen). Velen hadden twijfels of dit verdrag over een economische en monetaire unie ooit meer zou zijn dan een lofwaardig doel ergens ver in de toekomst. Echter al heel spoedig na de ondertekening bleken veel politici en economen vastbesloten om de gezamenlijke munteenheid tot stand te brengen. De verdere concrete stap op weg naar de euro volgde al twee jaar later met de oprichting in 1994 van het Europees Monetair Instituut (EMI), in 1995 gevolgd door vaststelling van de naam voor de nieuwe munt: euro en het symbool €.

Verdere criteria voor toetreding tot de EU volgden in 1997 in het Verdrag van Amsterdam oftewel het Stabiliteits- en Groeipact met de zogenaamde convergentiecriteria:

  • * EMU-schuld maximaal 60% BBP (EMU-schuld = staatsschuld + schuld lagere overheden + schuld socialezekerheidsstelsel en zorgstelsel).
  • * Begrotingstekort maximaal 3% BBP.

In 1997 leken die convergentiecriteria (de 3% en 60% normen) voor een verdere integratie van het begrotingsbeleid te kunnen zorg dragen. We weten nu dat die convergentiecriteria onvoldoende zijn gebleken. In 2011 is Herman Van Rompuy, voorzitter van de Europese Raad, met een zestal wetgevingsvoorstellen gekomen: ‘Six pack’ die het Stabiliteits- en Groeipact moeten versterken. Het ‘Six pack’ is sinds 13 december 2011 van kracht. Een belangrijk element is het streng toezicht houden op de begrotingsregels en het bestraffen van lidstaten die de regels overtreden. Het ‘Six pack’ bevat een akkoord over automatische sancties tegen lidstaten die zich niet aan de afgesproken begrotingsregels houden.

Terug naar 1999: de oprichting van de Europese Centrale Bank (ECB) in Frankfurt, Duitsland, en de invoering van de euro. Aanvankelijk bestond de geldeenheid alleen giraal, in 2002 werden ook bankbiljetten en munten ingevoerd.

De ECB heeft één doelstelling: handhaving van een stabiel prijsniveau. Dat wil niet zeggen een nullijn, maar wel een lage prijsstijging, die voor het hele eurogebied lager maar bij voorkeur dicht bij de 2% ligt over de middellange termijn, gemeten volgens de consumentenindex HICP (‘Harmonised Index of Consumer Prices’) Een dergelijk ‘stabiel’ prijsniveau verhoogt de welvaart, maakt vergelijking van prijzen in de verschillende landen eenvoudig, houdt de rente laag, zorgt voor weinig verstoringen in belastingheffing en socialezekerheidsstelsel, maakt aanhouden van kasgeld gunstiger en voorkomt willekeurige herverdeling van vermogen en inkomen.

In de ECB-organisatie hebben politici weinig invloed. De organisatie bestaat uit onafhankelijke deskundigen en daar zijn goede redenen voor! Die deskundigen leggen wel verantwoording af over het beleid en hebben ook regelmatig overleg met de belangrijkste politieke leiders in Europa. Aanvankelijk was de ECB de van politiek meest onafhankelijke Centrale Bank ter wereld, inmiddels zijn veel Centrale Banken meer richting onafhankelijkheid geschoven, ook de ‘Bank of England’.

De besluitvormingsorganen van de ECB zijn de ‘Executive Board’ (onder voorzitterschap van Mario Draghi) en de ‘Governing Council’. De belangrijkste taken zijn het voeren van een stabiel monetair beleid en het bewaken van de wisselkoersen. In de Governing Council zitten alle presidenten van de Centrale Banken van de eurolanden. Voor Nederland momenteel: Klaas Knot (daarvoor Nout Wellink). De leden van de Executive Board en de presidenten van de nationale Centrale Banken worden door de nationale overheden benoemd.

Hoe succesvol het beleid van de ECB is geweest, blijkt duidelijk uit de grafiek (zie figuur 2).

 

Figuur 2: Gemiddelde jaarlijkse inflatie in de 17 eurolanden, 1970-2011

 

Sinds de invoering van de euro is de inflatie beperkt en laag gebleven, niet alleen voor de eurozone als geheel (zoals figuur 2 aangeeft), maar ook voor alle eurolanden individueel in vergelijking met de jaren voor de invoering van de euro! (zie daarvoor slide 31 van de power point presentatie van de lezing).

 

De ECB bereikt haar doel door ‘open market operations’, waarbij de basisherfinancierings­rente, kortweg ‘refinancing rate’, wordt bereikt, het tarief waarmee banken van de ECB kunnen lenen (in oktober 2012 tegen 0,75%). Niet te verwarren met twee andere belangrijke rentetarieven: Eonia, ‘European Overnight Index Average’, en Euribor, ‘Euro Interbank Offered Rate’. Eonia is het eendaags interbancaire rentetarief voor het eurogebied. Euribor is het gemiddelde rente tarief waartegen een groot aantal vooraanstaande Europese banken (het bankenpanel) elkaar leningen in euro’s verstrekken. Iedere werkdag worden de Euribor rente tarieven vastgesteld. Er zijn 15 Euribor rentetarieven met allemaal een verschillende looptijd. Door de ‘refinancing rate’ te veranderen kan de ECB de Euribor en Euonia rentetarieven op de geld- en kapitaalmarkten beïnvloeden.

Waar Euribor het gemiddelde rente tarief is waartegen Europese banken elkaar leningen in euro’s verstrekken, is Libor het gemiddelde interbancaire rente tarief waartegen een selectie van banken op de Londense geld- en kapitaalmarkt elkaar leningen verstrekt in diverse valuta. Net als voor Euribor zijn er voor Libor 15 looptijden, van ‘overnight’ tot 12 maanden. Het grootste verschil met Euribor is dat er Libor tarieven zijn in 10 verschillende valuta’s, maar de Euribor uitsluitend in euro. (Op de manipulatie daarmee, ga ik hier niet nader in).

 

Vanaf 1999 (eigenlijk al sinds 1983) wordt monetair beleid dus niet meer in Nederland gevoerd, maar in Frankfurt. Verantwoording daarover is niet te lezen in de Rijksbegroting en Miljoenennota, die door de minister van Financiën bij de opening van het vergaderjaar van de Staten-Generaal op de 3e dinsdag in september, Prinsjesdag, in het koffertje worden aangeboden. In de Rijksbegroting staat wel de verantwoording van het begrotingsbeleid en tevens het Nederlandse beleid in relatie tot de Europese Unie. Uit die Rijksbegroting blijkt de nationale beleidsruimte in de sectoren: begrotingen rijk, sociale zekerheid en arbeidsmarkt en zorg. Elk hoofdstuk is een wetsontwerp. De inhoud van de Miljoenennota betreft de beschouwingen over de hoofdlijnen van het Nederlandse beleid. De algemene politieke en financiële beschouwingen vinden plaats in september en oktober, de begrotings­behande­lingen in de Tweede en Eerste Kamer in november en december.

 

Kort samengevat zijn de belangrijkste beleidsmogelijkheden de volgende:

  • * Monetair beleid, volledig Europees, voornamelijk door ECB (Mario Draghi) in Frankfurt.

* Concrete reacties op de crisis zijn de instelling van de drie noodfondsen (in Luxemburg): EFSF: ‘European Financial Stability Facility’ (EFSF); ‘European Financial Stabilisation Mechanism’ (EFSM) en ‘European Stability Mechanism’ (ESM), permanent noodfonds, directeur Klaus Regling.

  • * Europese Unie-beleid (Brussel, Straatsburg, Luxemburg) is op drie niveaus geregeld. Het uitgangspunt is zoveel mogelijk de regelgeving en uitvoering op nationaal niveau (lokaal niveau). Volledig overdracht van bevoegdheden betreffen bescherming van natuurlijke hulpbronnen (Duitsland mag bijvoorbeeld de Rijn niet afsluiten voor Nederland), vervuiling, gezondheidsrisico’s, ruimtevaart en dergelijke. Coördinerende regelgeving vindt plaats op het terrein van veiligheid, immigratie, op secundair niveau. EU-leiders zijn EU-president Herman van Rompuy en de voorzitter van de Europese Commissie José Barroso.
  • * Sociale zekerheids- en arbeidsmarktbeleid, zorgverzekeringen en belastingenbeleid vinden op nationaal niveau plaats (zie Rijksbegroting).

3.      Hoe verder?

 

Een van de oorzaken waarom de crisis in Europa zo hardnekkig is, is het grote verschil in economische ontwikkeling binnen Europa. En het ontbreken van een overtuigend, snel, daadkrachtig en eendrachtig beleid om die divergentie een halt toe te roepen. Veel economen en Europese politici wijzen op de noodzaak van een verdergaande politieke en economische integratie binnen de Europese Unie om de crisis effectief te kunnen bestrijden.

Daar is overdracht van nationale soevereiniteit aan Europese instellingen mee verbonden. Een deel van de bevolking in Nederland en in de andere EU-landen hebben daar grote moeite mee. De scheidslijn tussen voor- en tegenstanders ligt vooral bij een hoog- en laag opleidingsniveau (SCP, COB-onderzoek, 2012). Er zijn echter ook wel hoogopgeleide eurosceptici en hoogopgeleiden die de Europese problematiek niet of niet meer kunnen volgen. Goede uitleg is daaarom van belang voor de hele bevolking. Het is uitermate belangrijk om voortdurend begrijpelijke voorlichting te geven. Dit is een uitdaging voor deskundigen, deskundige politici, media, maar ook voor de kerken.

 

De kern van de oplossing van de eurocrisis ligt in het gezond maken van de overheids­financiën. Een van de manieren om dat te doen, is het heffen van belastingen op financiële transacties. De achterliggende gedachte is dat juist de financiële sector een bijdrage moet leveren na de miljarden steun die zij in voorafgaande jaren van overheden heeft ontvangen. Groot Brittannië kent al een belasting op aandelentransacties en een nieuwe bankbelasting die hoger is dan die van Frankrijk en Duitsland samen. Het is echter ook noodzaak om tijdens de crisis banken te beschermen aangezien zij een van de grote risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van een land zijn.

Het is heel belangrijk dat het vertrouwen in de financiële markten terugkomt, dat de balansen van de banken herstellen en dat de kredietverlening weer op gang komt. Pas dan kunnen ook de balansen in de reële economie, de balansen van de ondernemingen, herstellen. De ondernemingen in de reële economie moeten voor innovatie, voor groei en nieuwe werkgelegenheid zorgen.

Alleen herstel van de overheidsfinanciën is niet genoeg. Ook de economische structuur moet worden hervormd, vooral in de probleemlanden. Deze landen zijn te weinig concurrerend en hebben grote tekorten op de lopende rekening van de betalingsbalans, maar de eerste tekenen van herstel dienen zich aan.

Sommige regeringen in de eurozone kunnen waarschijnlijk niet aan hun verplichtingen voldoen, zoals het beschermen van de depositohouders of het garanderen dat de banken voldoende kapitaal hebben. Om te voorkomen dat de euro wordt bedreigd, is het voor de andere landen van de eurozone noodzakelijk achter deze landen te gaan staan en solidair te zijn.

De geschiedenis leert dat munteenheden succesvoller zijn indien sterkere (regionale) economieën meer steun en hulp verlenen aan de zwakkere (regionale) economieën. Beschikbaarstelling van meer gezamenlijke middelen lijkt daarom voor de eurolanden voor de hand te liggen. Of dat nu via euro-obligaties is of op een andere manier, meer steun moet er komen.

De geschiedenis leert ook dat anticipatie op een eventuele breuk leidt tot grote kapitaalvlucht. Het vaststellen van de geloofwaardigheid van de nieuwe afgesplitste munt en het vertrouwen er in, is niet eenvoudig en hangt mede af van voldoende reserves bij de Centrale Bank. Standaardmaatregelen om kapitaalvlucht na splitsing tegen te gaan (voor zover nog niet is gebeurd), zoals een limiet op het omzetten van bijvoorbeeld euro’s naar een nieuwe valuta, kunnen ook moeilijk worden toegepast, omdat het onmogelijk is om bijvoorbeeld de Grieken te verbieden euro’s te exporteren. De euro zal waarschijnlijk ook bij afsplitsing van een of meerdere landen wel blijven bestaan. In het geval van historisch vergelijkbare succesvolle voorbeelden zoals recent Tsjecho-Slowakije en eerder de splitsing van het Oostenrijk-Hongaarse Rijk, kon dat wel: de ‘oude’ munt hield op te bestaan. Maar ook hier levert de vergelijking problemen op: deze afsplitsingen waren politiek, niet economisch, en bovendien waren de valuta waar het om ging, niet van mondiale betekenis.

De geschiedenis van eerdere beëindiging van monetaire unies leert dan ook niet hoe een wereldvaluta-eenheid te beëindigen. De euro is in de korte tijd van haar bestaan tot de belangrijkste valuta van de wereld gaan behoren. Met 13% van de wereld BBP telt de eurozone voor een veel groter aandeel dan bijvoorbeeld de 5% van de zwaar getroffen Aziatisch landen gedurende de 1997-1998 crisis. Bovendien vertegenwoordigen de dollar-euro contracten inmiddels veruit de belangrijkste valuta combinaties met bijna 30% van alle handelscontracten.

[Terzijde: Het heeft heel wat langer geduurd voordat de gulden in Nederland door het publiek en de financiële markten als betaalmiddel was ingeburgerd: bijna 100 jaar. Onze eerste koning Willem I zag na het vertrek van de Fransen in 1813 in dat, om zijn rijk tot bloei te brengen en zijn volk tot welvaart, de oprichting van één nationale centrale bank met bijhorende munteenheid onontbeerlijk was. De Nederlandsche Bank, opgericht in april 1814, werd verantwoordelijk voor de nieuwe munteenheid: de gulden.]

Alleen al deze feiten geven aan dat een euro-opsplitsing of zelfs het vertrek van één enkel land uit de euro, moeilijk vergelijkbaar zal zijn met eerdere af- of opsplitsingen of valutadevaluaties.

Heel groot zijn ook de wettelijke complicaties. De eurocontracten (veel onder ‘English Law’) zijn uniek omdat de euro een munteenheid is zonder eigen overheid.

Eén voorstel dat naar voren is gebracht, om de crisis op te lossen, is dat van een bankenunie. Die bankenunie zou een aantal kenmerken kunnen hebben: een collectieve garantie voor verzekerde bankdeposito’s, een faciliteit om rechtstreeks kapitaal te injecteren in de banken en een gezamenlijk toezicht op de banken. Daarnaast is een veel nauwer toezicht op het begrotings- en het financieel beleid noodzakelijk. Tijdens de overgang zijn structurele aanpassingen nodig vooral in zwakke economieën, waarbij interne ‘devaluatie’ (lonen en prijzen omlaag) onvermijdelijk is.

In beginsel kunnen landen failliet gaan en uit de eurozone stappen (zie Roger Bootle, 2012). Het is in theorie mogelijk, maar als dat gebeurt, zal de euro destabiliseren en die destabilisatie zal alle andere Europa landen en daarbuiten bedreigen. De gevolgen zijn niet te overzien. We weten wel precies hoe we uit eieren, melk en boter een omelet of roerei kunnen maken, maar hoe we uit een omelet of roerei weer eieren, melk en boter moeten krijgen?

 

Op 26 juni 2012 presenteerden EU-president Herman van Rompuy, voorzitter van de Europese Commissie José Barroso, ECB-president Mario Draghi en voorzitter van de eurogroep Jean-Claude Juncker een pakket voorstellen ter versterking van de eurozone. De plannen omvatten de oprichting van een bankenunie, aanscherping van controle op begrotingsdiscipline, een betere afstemming van het economisch beleid en de versterking van de rol van nationale parlementen en het Europees Parlement. In september viel de beslissing van de lidstaten om een eerste vereiste te maken van de instelling van een gemeenschappelijk toezichtmechanisme ‘Single Supervisory Mechanism’ (SSM) voor de mogelijke directe herkapitalisering van banken door het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM). Op de top op 18 en 19 oktober zullen verdere plannen worden besproken. Besluiten worden in december 2012 verwacht.

Eind september 2012 heeft de ECB aangekondigd obligaties te willen kopen van de landen die onder druk staan, ‘Outright Monetary Transactions’ (OMT). De ECB beantwoordt hiermee (onder voorwaarden) aan de behoefte om de onzekerheid over het voortbestaan van de euro weg te nemen. Dit geldt ook over de onzekerheid over de liquiditeitspositie van landen die moeite hebben om hun schuld in de markt te financieren. Dit wel onder de voorwaarde dat een land in nood eerst aanklopt bij het ESM.

Welk scenario ook wordt gekozen, de lage inkomens en de mensen met een laag inkomenspotentieel zullen een deel van de rekening betalen, tenzij we groei weten te realiseren. Nederland kan de verdeling van die rekening over de verschillende inkomensgroepen deels nog wel zelf bepalen, maar als een van de rijkste EU landen (zie grafiek 3) zal Nederland ook solidair moeten zijn met de andere eurolanden en een belangrijke bijdrage aan de oplossing van de crisis moeten leveren.

 

Grafiek 3       BBP per hoofd bevolking, 2011, gemiddelde = 100

Uiteraard ligt er een Europese groeistrategie klaar om uit de economische crisis te geraken door slimme, duurzame en inclusieve groei. ‘Beter onderwijs, meer onderzoek, gebruik van communicatie- technologieën, efficiënter gebruik hulpbronnen, groenere en meer concurrerende economie, meer en betere banen, investeren in vaardigheden en opleidingen, modernisering van de arbeidsmarkt en sociale voorzieningen, de voordelen van groei over alle delen van de EU verspreiden.’ Mooie doelen die echter wel omgezet dienen te worden in concrete resultaten.

 

Voor die concrete resultaten liggen nog grote politieke problemen voor ons. Gaan we naar een situatie waarin de Europese Unie verder richting ‘ieder voor zich’ gaat of een waarin we solidariteit en discipline combineren om tot een goed evenwicht te komen? De problemen worden aanzienlijk meer beheersbaar als we één lijn trekken. De problemen worden groter als ieder voor zich vecht en de problemen op de ander probeert af te wentelen. Bovendien is ‘het probleem’ niet vaststaand, maar wordt mede bepaald door het antwoord op de vraag of we samen aan een gezamenlijke toekomst willen bouwen of niet.

 

4         De rol van kerken en individuele personen

Bij de Raad van Kerken zijn 18 kerkgenootschappen aangesloten met een potentieel bereik van 6,5 miljoen personen. De kern van het werk speelt zich af op het lokale en regionale niveau: 275 lokale raden van kerken, waarbij totaal ruim 4000 plaatselijke parochies en gemeenten zijn aangesloten. Dat zijn evenzovele wekelijkse samenkomsten en een veelvoud aan contacten en relaties.

Samen vormen deze personen een machtig netwerk van mensen in het midden van de maatschappij. Al die mensen kunnen laten zien dat de kerken en het geloof er toe doet.

De eerder aangehaalde filosofie van Ayn Rand waarbij eigenbelang voorop staat, is een andere dan die van de Bijbel en de kerkelijke traditie en ook een andere dan die van de economische wetenschap.

Adam Smith (1723-1790), de grondlegger van de economische wetenschap, formuleerde dat prijzen en lonen voor de coördinatie zorgt van alle individuele beslissingen van consumenten en producenten: de onzichtbare hand in de werking van het marktmechanisme. Hij hield zich echter ook vooral bezig met het goede handelen.

Over de begrippen marktmechanisme, markt en vooral het begrip marktwerking bestaan vele misverstanden. Voor sommigen zijn het rampwoorden die samenhangen met concurrentie, het recht van de sterkste, grote organisaties zonder menselijke maat, hebzucht, graaicultuur en pakken wat je pakken kunt, èn daarbij lijkt economie synoniem geworden met geld en met geld verdienen. Hoe men erover denkt, in ieder geval zijn het woorden die zorgen voor polarisatie en verdeeldheid.

Een markt is een plaats waar mensen goederen en diensten met elkaar ruilen. Niet meer en niet minder. Geld is een middel om die ruil te vereenvoudigen. De economische theorie laat zien dat alleen een bij een vrije markt, en dan ook nog alleen onder bepaalde voorwaarden, het marktmechanisme leidt tot een optimale uitkomst. Belangrijke voorwaarden zijn onder andere dat er sprake moet zijn van volkomen mededinging (d.w.z. er zijn veel [genoeg] vragers en veel [genoeg] aanbieders), dat prijzen en kwaliteit van producten transparant zijn, dat het om individuele goederen en niet om collectieve goederen (bijvoorbeeld dijken, vuurtorens) gaat en dat er geen externe effecten optreden (kosten of baten voor anderen die niet in de prijsvorming tot uitdrukking komen, zoals milieuverontreiniging).

Of de optimale uitkomst ook rechtvaardig is, daar wordt door de economische wetenschap geen uitspraak over gedaan. Die wetenschap oordeelt niet over de rechtvaardige verdeling. Wel dat de verdeling sterk afhangt van de uitgangssituaties. Bovendien gaat het voornamelijk om in geld uit te drukken grootheden. Het BBP is een uitermate belangrijke, maar ook een beperkte maatstaf voor welvaart. Collectieve welvaart is wegens de subjectiviteit in principe niet meetbaar. Daarom worden naast BBP ook andere indicatoren van welvaart gebruikt om aan te geven dat een hoger BBP niet tot meer welvaart hoeft te leiden als daardoor de leefomgeving en het milieu verslechteren en de inkomensverdeling ongelijker wordt. (Zie ook Robert Skidelsky, 2012.) Op basis van dergelijke redenen en rechtvaardigheidsoverwegingen grijpen overheden in (en ander autoritair gezag). Bescherming van eigendomsrechten en correctie van de uitkomst van het marktmechanisme, omdat niet aan alle voorwaarden is voldaan, waardoor te veel of te weinig of geen aanbod van bepaalde goederen en diensten tot stand komt, zijn eveneens van oudsher taken die collectief door autoritair gezag of een overheid zijn overgenomen.

Economie, de economische wetenschap beschrijft en bestudeert de keuzes die mensen en organisaties maken in situaties van schaarste, ook schaarste die niet of moeilijk in geld is uit te drukken. Die keuzes worden gemaakt op basis van allerlei mogelijke afwegingen die van belang zijn voor het menselijk welbevinden. Er bestaat een grote verwevenheid tussen het economische terrein en andere terreinen van het maatschappelijk leven, zoals politiek, religie en sociale verbanden, waar een veelheid aan waarden en normen een rol spelen.

 

In de Bijbel en de traditie van de kerken treffen we verschillende begrippen aan die aanduiden wat van belang is in het economisch verkeer, zoals menselijke waardigheid, algemeen belang, gerechtigheid en zorg voor de hulpbehoevenden.

De Bijbel laat ook zien hoe van oudsher mensen hebben geworsteld met bezit, de grote verschillen tussen rijk en arm, de grote verschillen in geluk en tegenslagen en de mate van solidariteit met de kwetsbaren, zoals kinderen, hoogbejaarden, gehandicapten en zieken.

Het leven zit niet eenvoudig in elkaar, velen komen niet in het beloofde land terecht, maar zijn en blijven zoekende in de woestijn van het leven.

 

Kerken en individuele mensen kunnen laten zien dat de christelijke waarden er ook hedentendage toe doen. Dat solidariteit en samenwerken belangrijk is. In de dagelijkse praktijk van zowel beroepsarbeid als onbetaalde arbeid en vrijwilligerswerk nemen we op vele plaatsen wonderen van medemenselijkheid waar: in de gezondheidszorg, het onderwijs, bij voedselbanken, mantelzorg, schuldhulpmaatjes, vluchtelingenwerk en activiteiten rondom de eenzaamheid van mensen, rond de interreligieuze dialoog, rondom werken (werkloosheid) en leren. Bij al die activiteiten zijn mensen met een kerkelijke achtergrond relatief sterk vertegenwoordigd.

Tot de meer verborgen oorzaken van de crisis is machtsmisbruik met speculatie, waardoor ondernemingen (of zelfs landen) failliet kunnen gaan en waarbij financiële winst uit het verlies van de ander wordt behaald (‘short selling’). Dat is immoreel. Een ieder die dat ziet, kan zelf die problemen aan de kaak stellen en proberen dat te corrigeren. Wij kunnen dat via de kerken èn anders individueel.

Wij moeten en kunnen laten zien dat een leven afgekeerd van de ander en van het eco-systeem dat ons draagt, geen zinvol leven ís. Dat hebzucht en korte termijn winstbejag het afleggen tegen een bredere levensvulling in dienst van een ander en dat dit beter aansluit bij het verlangen om gelukkig te worden en te zijn. De bezinning en bewustwording van ons handelen en het discussiëren met anderen, kan op verschillende niveaus en begint bij onszelf in de rol van leidinggevende, ondernemer, werknemer, consument, spaarder of belegger.

In de brochure van de Raad van Kerken wordt hier dieper op ingegaan.

Een goed voorbeeld is de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus. Het is niet zo dat de rijke man en zijn familie en vrienden niet weten wat ze moeten doen. Er hoeft ze niets van buiten opgelegd te worden. Ze weten dat best, ze moeten er alleen op aangesproken worden: handel daar dan ook naar! De gelijkenis laat ook zien dat de gezonden en rijken als ze geen oog hebben voor de hulpbehoevenden en kwetsbaren ze een armetierig leven leiden en dat ze veel gelukkiger zouden zijn wanneer ze zich wél om de kwetsbaren bekommeren.

Spreek mensen er op aan, laat zien en leg uit dat het anders kan.

 

Literatuur

Raad van Kerken in Nederland, binnenkort te verschijnen, Geloof en Economie en het oecumenisch perspectief op de economische crisis, Oecumenisch Bulletin.

Bootle, Robert, 2012. Leaving the Euro: A Practical Guide. A revised submission for the Wolfson Economics Prize MMXII, Policy Exchange, London SW1P 3AY, www.policyexchange.org.uk.

Kanning, Walter, 2012. Economie en Recht, 2e druk Noordhoff, Groningen.

Mishkin, Frederic S., 2012. The Economics of Money, Banking and Financial Markets, Pearson.

Shiller, Robert, 2012. ‘Verhaalswaarde’ van wereldeconomie veel belangrijker dan geldswaarde. Het Financieele Dagblad, 29 september 2012. Opinion Leaders.

Skidelsky, Robert, 2012. Toenemende ongelijkheid leidt uiteindelijk tot een slechtere samenleving. Het Financieele Dagblad, 1 augustus 2012. Opinion Leaders.

[Opinion Leaders biedt opinies van economen van wereldfaam. Het FD werkt hiervoor samen met Project Syndicate.]

Sociaal Cultureel Planbureau, 2012. Paul Dekker, Pepijn van Houwelingen en Evert Pommer, Burgerperspectieven 2012|3, Kwartaalbericht van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven.

 

Zie verder onder andere de websites:

http://www.bis.org/events/conf120621/taylor.pdf

www.ecb.eu of www.ecb.int

www.europa.eu

www.raadvankerken.nl