NBG onderbouwt gebedsweek

Op verzoek van het bureau van de Raad van Kerken werkt het Nederlands Bijbelgenootschap mee aan de uitwerking van het thema voor de Week van Gebed om Eenheid onder de Christenen. Dr. Rieuwerd Buitenwerf, nieuwtestamenticus en manager van de afdeling Vertalen & bijbelgebruik bij het Nederlands Bijbelgenootschap, schreef onderstaande exegese van het Bijbelgedeelte dat in de week in 2012 centraal staat.

Het loont ook de moeite om de site van het Nederlands Bijbelgenootschap te bezoeken. Men vindt er onder meer een beeldbank, waar mogelijk illustraties te vinden zijn, die gebruikt kunnen worden door mensen die in de week van gebed intensief met bijbel en gebed bezig zijn.
Zie: http://www.bijbelbeeldbank.nl/ 
En zie: http://www.bijbelgenootschap.nl/ 

Exegese van 1 Korintiërs 15:50-58

In zijn brief aan de christenen in Korinte gaat Paulus in op een aantal praktische en theologische misstanden in de gemeente. En in hoofdstuk 15 komt hij bij de laatste kwestie die hij moet bespreken: de opstanding uit de dood.

De context van 1 Korintiërs 15

Er was blijkbaar een groep christenen in Korinte die niet geloofde dat de doden zullen opstaan aan het eind van de tijd. Misschien dachten ze wel dat de zielen van gestorven christenen direct naar de hemel opstegen, terwijl het lichaam op aarde achterbleef. Misschien geloofden ze helemaal niet in een leven na de dood. We kunnen hun standpunt slechts gedeeltelijk reconstrueren, via de tegenargumenten van Paulus.

Zoals gebruikelijk pakt Paulus zijn publiek op een slimme manier aan. In vers 1-11 van hoofdstuk 15 benadrukt hij dat heel wat belangrijke mensen zeker weten dat Christus is opgestaan, en dat hij zelf, als laatste en minste van al die mensen, ook een bewijs heeft gekregen. Met deze verzen bereidt Paulus zijn hoofdpunt voor, dat hij in vers 12-19 op een stevige manier aan de orde stelt: als we het dan met z’n allen eens zijn dat Christus is opgewekt, dan moet niemand gaan ontkennen dat de doden zullen opstaan! Anders kan Christus immers ook niet opgestaan zijn, en dan gaat het geloof nergens meer over.

In de volgende alinea’s legt Paulus dan uit hoe het zit met de opstanding. De christenen zijn één met hun Heer. Christus is na zijn dood opgestaan en deelt in Gods hemelse luister. Hij is de eerste die is opgestaan, de christenen zullen hem volgen. Net zoals zij delen in het lijden van Christus, zullen zij ooit delen in zijn opstanding (vergelijk Romeinen 8:17).

Paulus legt ook uit wanneer de opstanding zal plaatsvinden, namelijk aan het eind van de tijd, als Christus uit de hemel komt en Gods koninkrijk definitief aanbreekt (vers 23-25). We moeten hier even bij stilstaan, want dit laat duidelijk zien dat Paulus – met veel Joden uit zijn tijd – verwachtte dat de meeste mensen na hun dood niet direct naar de hemel zouden gaan. Hun lichaam bleef in een graf achter op aarde, tot het eind van de tijd zou aanbreken. Direct naar de hemel gaan was voorbehouden voor martelaren, mensen die op een gruwelijke wijze stierven vanwege hun geloof (zie bijv. 2 Makkabeeën 7:9).

Na enige extra argumenten in vers 29-32, en een waarschuwing dat je je niet moet inlaten met mensen die niet geloven in de opstanding (33-34), gaat Paulus over tot de bestrijding van het – klaarblijkelijk – belangrijkste tegenargument: de opstanding uit de dood is onmogelijk omdat het menselijk lichaam na de dood verteert, en nooit meer zal kunnen functioneren.

In 35-49 gebruikt Paulus de analogie van het zaad: je stopt een zaadje in de grond, en daar groeit een plant uit. Die plant ziet er niet hetzelfde uit als het zaad. Het opgestane lichaam zal er dus ook niet uitzien als het begraven lichaam. Het begraven lichaam is een vergankelijk lichaam, het lichaam dat zal opstaan is geestelijk, hemels. En daarmee zijn we gekomen bij het gedeelte dat nu centraal staat, maar niet los gezien kan worden van al het voorafgaande.

Opmerkingen bij 1 Korintiërs 15:50-58

De toekomstige wereld (het koninkrijk van God, vers 50) is geheel anders dan de huidige, vergankelijke wereld. Iedereen zal daar een onvergankelijk lichaam hebben, geheel anders dan het huidige lichaam. Paulus had al verteld dat de gestorvenen met een geestelijk lichaam zullen opstaan. En nu legt hij uit wat er met de nog levenden zal gebeuren. Die zullen niet sterven, zo stelt hij, maar ‘veranderd worden’, oftewel: hun vergankelijke lichaam inruilen voor een geestelijk, hemels lichaam. Om dat te bewijzen grijpt Paulus in vers 51-52 naar een middel dat hij vaker inzet: het citeren van een mustêrion, een ‘geheim’. Daarmee bedoelt hij een inzicht dat hij niet door eigen waarneming of eigen redenering heeft verkregen, maar van God zelf. Een openbaring dus.

Paulus geeft eerst weer wat we kunnen leren uit zijn goddelijke openbaring (als het eind der tijden komt, zullen we niet sterven, maar zal ons lichaam veranderd worden in een onvergankelijk lichaam). Vervolgens geeft hij, in vers 52b, de openbaring zelf weer: ‘Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen.’ Dat hier de openbaring zelf geciteerd wordt, zie je in het Grieks goed door de markering met gar (‘want’ of, nog iets duidelijker,‘het is namelijk zo dat’). Dezelfde constructie zie je bijvoorbeeld in 1 Tessalonicenzen 4:15-18, waar overigens bijna dezelfde kwestie wordt besproken, zij het met een geheel andere bedoeling.

Het bazuingeschal waarmee het einde aangekondigd wordt, is een traditioneel Joods motief. We vinden het bijvoorbeeld in Zacharia9:14 en 4 Ezra6:23, en ook in 1 Tessalonicenzen4:16, Matteüs4:31 en Openbaring 8-9. Wat Paulus (wellicht ter geruststelling van de lezers) in zijn uitleg toevoegt aan de informatie uit de openbaring, is dat de verandering in een ‘ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk’ zal plaatsvinden. De bazuin klinkt, de doden staan op en iedereen die nog leeft, wordt in een onmerkbaar kort moment veranderd en ontvangt eenzelfde geestelijk lichaam als de opgestane doden.

In vers 53 benadrukt Paulus nogmaals dat het om een ander, onvergankelijk, geestelijk lichaam zal gaan. En in de verzen 54-57 laat Paulus zien dat de opstanding van de doden en de verandering van de levenden het einde van de macht van de dood betekent. Daarmee gaat een oude goddelijke belofte in vervulling, namelijk de profetie uit Jesaja 25:8, die Paulus hier vrij citeert (de Griekse tekst wijkt af van de Masoretische tekst en van de Septuaginta). En in vers 55 voegt Paulus hier een citaat uit de Griekse versie van Hosea13:14 aan toe, waarin hij de dood bijna honend toespreekt: dood, waar is je macht nou, waar is de angel waarmee je de mensen steekt? Paulus vindt het niet voldoende om hiermee af te sluiten, en memoreert in vers 56 kort wat hij in andere brieven uitgebreider betoogt: de dood heeft in de huidige, vergankelijke wereld een middel tot zijn beschikking om macht te krijgen over de mensen, namelijk de zonde. De zonde was volgens Paulus door de mens in de wereld gekomen, en de dood was de straf daarvoor. En omdat elk mens sindsdien gezondigd heeft, krijgt ook elk mens die straf (zie Romeinen 5:12). 

Paulus voegt daar nog iets aan toe: de zonde ontleent haar macht aan de wet. In dit geval moeten we bij ‘de wet’ niet alleen aan de Joodse wet denken. Er waren in Paulus’ tijd binnen en buiten het jodendom mensen die sceptisch waren over het nut van wetten: goede mensen hebben geen wet nodig, die leven vanzelf goed. En slechte mensen komen door het horen van wetten juist extra in de verleiding om slechte dingen te doen. Zo kan de zonde de aardse wetten dus gebruiken om haar doel te bereiken.

Aan het eind van de tijd zijn de wetten niet meer nodig, is de zonde verslagen, en is de dood dus ook verslagen. En in vers 57, bijna aan het eind van het betoog, noemt Paulus opnieuw Jezus Christus. God heeft hem uit de dood opgewekt, en zonder de dood en opstanding van Christus zou de overwinning op de dood immers nooit kunnen plaatsvinden.

In vers 58 sluit Paulus sluit zijn hele betoog af met de oproep dat de lezers ‘standvastig en onwankelbaar’ moeten zijn, oftewel, vasthouden aan het geloof zoals Paulus dat aan ze geleerd heeft (inclusief de opstanding dus). Ze mogen weten dat hun ‘inspanningen nooit tevergeefs zijn’. Daarmee vat Paulus in één zin zijn boodschap over de opstanding samen: als je samen werkt aan de opbouw van Christus’ gemeente, zal je delen in het heil dat ooit zal komen. En of je dan gestorven bent of nog leeft, maakt niet uit. Uiteindelijk zullen alle gelovigen ooit samen Gods nieuwe wereld binnentreden.

dr. Rieuwerd Buitenwerf, nieuwtestamenticus en manager van de afdeling Vertalen & bijbelgebruik bij het Nederlands Bijbelgenootschap