Herdenken en vieren: Jongenskampen (2010)

Herdenkingsbijeenkomst 14 augustus 2010 Duinzichtkerk

Aan mij is gevraagd om een inleiding te houden over de jongenskampen in voormalig N.O.I. gedurende de bezetting van Java door de Japanners. Ik zal moeten beginnen met de voorgeschiedenis van mijn verblijf in de Japanse kampen.
Toen de oorlog met Japan uitbrak op 8 December 1941 bestond het gezin Bussemaker uit; vader, moeder en 3 zonen, en wij woonden in Soerabaya. Mijn vader was toen onderzeebootcommandant en bevond zich met zijn boot in de Zuid-Chinese zee en had toen van het Britse opperbevel opdracht gekregen om Japanse troepenkonvooien aan te vallen die het op Malakka gemunt hadden. Op 12 December behaalde de onderzeeboot, de O-16,een groot succes. Bij de terugtocht van de boot liep deze op 15 december op een Japanse mijn waar bij zich slechts één opvarende van de dood kon redden. De rest van het gezin moest de oorlog zien door te komen zonder vader. De zonen van dit gezin waren toen 13,12 en 8 jaar oud. Ik ben de enige zoon die nog leeft, de twee anderen broers zijn enige jaren geleden overleden.
Ik ben nu 81 jaar oud en vermaak mij nog zeer in dit leven met een lieve vrouw, die ook meegewerkt heeft aan dit verhaal, en 3 aardige kinderen, zodat ik niets te klagen heb.

Na de capitulatie van Java begin Maart 1942,werden door de Japanners meteen maatregelen getroffen om het Europese en in het bijzonder het Nederlandse element uit de samenleving te verbannen. De krijgsgevangenen bleven gevangen en werden meestal naar andere oorden gestuurd en de mannen, voor zover zij aanvankelijk niet voor de Japanners moesten werken, werden in kampen ondergebracht.

De eerste tijd konden de vrouwen en kinderen nog in hun huizen blijven wonen. Na enige tijd werden de vrouwen met hun kinderen en de oude mannen in wijken geconcentreerd. Na enige tijd werden de wijken afgesloten en was communicatie met de buitenwereld niet meer mogelijk. Wij verhuisden naar de Wijk in Malang (oost Java) zodat toen het Nederlandse element uit het straatbeeld was verdwenen. Na verloop van tijd werd de Wijk opgeheven en de vrouwen en kinderen werden in geblindeerde en volle treinen in november 1943,vervoerd naar het kamp Solo in de Vorstenlanden.
De situatie werd geleidelijk steeds erger waardoor een vergelijking met de wijze waarop de Duitsers het Joden vraagstuk oplosten op zijn plaats is. Om de Japanse kampen op een lijn te stellen met de Duitse vernietigingskampen is echter onjuist.

Het kamp Solo was, vergeleken met wat ons later nog te wachten stond nog redelijk, te noemen.  
Wij kwamen in een vrouwenkamp terecht bestaande uit vrouwen met hun kinderen waarbij jongens tot 17 jaar en oude mannen. De jongens, waaronder de drie broers Bussemaker, moesten corveediensten verrichten waaronder alle zware en vuile werkzaamheden werden verstaan zoals het dragen van zakken van 100 kilo en schoonmaken van verstopte rioleringen
Ik heb in Solo eerst in de keuken gewerkt en was stoker. Ik moest geregeld trachten met nat hout de vuren aan te krijgen. Later kwam ik bij de technische dienst wat mij beter beviel.
Van onderwijs was geen sprake wat de meeste jongens aanvankelijk niet zo erg vonden. Pas later kwamen zij tot de ontdekking dat zij een grote achterstand zouden krijgen op hun leeftijd genoten in Holland. De oudere jongens kregen soms last van hun puberteit wat moeilijkheden veroorzaakte. De meeste vrouwen in het kamp beschouwden de jongens als dwangarbeiders en koelies en lieten dit blijken door scheldpartijen en andere onaangenaamheden. Door onze moeders werd daarop weer gereageerd. Door deze zaken was het voor velen in het kamp een opluchting toen bekend werd gemaakt dat de jongens vanaf 10 jaar naar een mannenkamp zouden gaan. De moeders vonden het natuurlijk vreselijk en maakten zich grote zorgen.
De oudere meisjes en jonge vrouwen zouden het werk van de oudere jongens overnemen.

In tegenstelling met de bejegening die de oudere jongens te verwerken kregen, werden de oudere meisjes de hemel in geprezen en werden niet uitgescholden. Een dergelijke inconsequente en onvriendelijke handelwijze heb ik nooit kunnen begrijpen waardoor de zogenaamde ”eerbied voor de vrouw” zo als dat in vele kringen werd beleden, door mij als onzin werd beschouwd en als een gebrek aan levenservaring werd gezien. De jongens gingen in de eerste weken van 1945 naar het jongens en oude mannenkamp Ambarawa 7. Dit kamp was gelegen in Ambarawa ten zuiden van Semarang. In Januari 1945 waren in kamp 7 ongeveer 1000 jongens , ongeveer 1240 oude mannen en 260 nonnen.  Van de oude mannen zou ongeveer de helft door honger en gebrek omkomen voor de Japanse capitulatie; daarna zouden nog velen volgen die niet meer gered konden worden. De plaats van de doden werd geregeld ingenomen door nieuwe transporten.
De jongens moesten binnen en buiten het kamp werkzaamheden verrichten. Verschillende moesten naar andere plaatsen toe om hout te hakken of groenten te kweken. Ik kan mij herinneren dat ik op een geven ogenblik met andere lotgenoten met een Japanse korporaal mee moest naar kamp 6 ,een vrouwenkamp in de buurt, om een boom om te hakken die dreigde op een vrouwenloods te vallen.  Op een gegeven ogenblik dreigde deze boom inderdaad op deze vrouwenloods terecht te komen; gelukkig ging uiteindelijk alles goed. Bij een slechte afloop zouden wij allen, inclusief de Japanse korporaal, een pak slaag hebben gekregen. In plaats daarvan kregen wij een bord eten. Na een tijd werkzaamheden voor het ziekenhuis te hebben gedaan werd ik op een gegeven ogenblik verpleger. Mijn baas was korporaal ziekenverpleger Bolleman ,een Marinier en ik werd verpleger op de dysenterie zaal. Omdat ik reeds twee keer dysenterie en een keer geelzucht had gehad was dat voor mij geen groot risico meer.  Na enige tijd moest ik ook nachtdiensten draaien wat weer extra eten opleverde.  Alle werkzaamheden, inclusief het afleggen van overledenen, behoorden tot mijn taak. Medicijnen waren toen praktisch niet aanwezig, Ik werd ingedeeld bij de verplegers zodat ik het directe contact met mijn vroegere zaalgenoten verloor. Als grootste probleem werd het gebrek aan eten gezien, niet alleen het gebrek aan voldoende calorieën maar ook onvoldoende eiwitten en andere voedingsstoffen kon fataal worden. In het kamp draaide eigenlijk alles om eten.  Er was ernstig gebrek aan privacy, per jongen was in de jongensbarak 50 cm ligbreedte beschikbaar. Ook het ongedierte in de slaaploodsen was afschuwelijk en in de nacht stonden altijd jongens wandluizen te zoeken, onder de weinige lampen die beschikbaar waren. Ook het gemis aan de moeders en vaders werd vooral door de kleinere jongens verschrikkelijk gevonden. Men wist niet of ze nog leefden en hoe ze het maakten en speciaal de vaders konden reeds jaren geleden zijn gestorven zonder dat men dat wist. Veel heimwee dus.
Gebrek aan leiding en tucht was ook een probleem, de kampleiding probeerde dat op te lossen door de oudste jongens als groepshoofd te benoemen over de kleintjes.

Ook hier werd geen onderwijs gegeven in tegenstelling met verschillende kampen in West Java. Onder de oude mannen waren verschillende die dit in normale omstandigheden hadden kunnen doen maar nu niet meer; zij hadden al hun energie nodig om te overleven. De jongens waren het vrolijkst en er werd zeker gelachen; de oude mannen waren dat verleerd. Zware straffen werden weinig uitgedeeld en op het eind zag men weinig Japanners in het kamp. Ongeveer een week na de capitulatie werd het kamp door de Japanse leiding in kennis gesteld van de nederlaag van Japan. Het kamp telde toen 2550 bewoners; de plaats van de vele doden was aangevuld met nieuwe transporten. Vervolgens kwam de bersiap.     

Henk Bussemaker
14.8.2010