Pasen: bijdrage Klaas Touwen

Pasen begint niet met de opstanding van Christus, maar al veel eerder: in het Aloude Testament, als de kinderen Israëls uittrekken uit Egypte en door de Rode Zee geleid worden. Dat is Pasen of Pesach.
Toen Mozes en Mirjam daar veilig aan de overkant begonnen te zingen en dansen bij de tamboerijn: ‘Zingt de Heer want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter stortte hij in zee,’ vroeg een stem uit de hemel of het een beetje minder kon: ‘want dezen hier, de Egyptenaren, de mensen en de paarden, zijn toch ook mijn schepselen, werk van mijn handen, ze gaan mij ter harte, Ik houd hen in gedachtenis.’
Nee, het graf waar de kinderen Israëls doorheen zijn getrokken was niet leeg. En ook ónze graven vullen zich, je bezoekt de graven van je familie, raakt de zerk aan, legt verse bloemen neer, je loopt langs het strooiveld, je wandelt tussen de oorlogsgraven, straks met 4 mei worden weer kransen gelegd. Onze herinneringen aan onze overledenen nemen toe, hun aantal wordt steeds groter.
 
Maria met Petrus en Johannes, zij worden getrokken tot het graf. En daar, o schrik, het graf is leeg! Maar let er op: dat graf vult zich nu niet meteen met geloof, nee, dat graf is en blijft nog heel lang heel leeg.
Maria rent eerst weer terug, ijlings, snel, om Petrus en Johannes te halen, en dan gaan ze weer op weg, ‘ijlings’, snel staat er opnieuw. Johannes blijft bedachtzaam buiten staan, Petrus gaat driest naar binnen, Johannes dan ook en hij geloofde, maar Maria bleef er ver bij vandaan, ze stond buiten te huilen…
 
Nee, het graf is leeg, en het blijft ook nog heel lang leeg. Tot op de dag van vandaag moet de lieve christenheid het hebben van het lege graf als een ruimte die hier van Godswege is uitgezet. 
Je zou kunnen zeggen: de kerk is als het lege graf. Dit gebouw, de stenen, hout en glas, het is een ruimte die open staat voor vragen, verwondering, verdriet, wanhoop, en alles wat die eerste Paasgetuigen mee naar binnen brachten. Geloof ook, maar dat niet in de eerste plaats. Ja, deze ruimte is groot genoeg en leeg genoeg om dat te kunnen herbergen.
Ja, als de kerk het lege graf is, waar je naar toe kunt ijlen, dan is het zaak dat deze ruimte zich niet meteen vult met groot geloof en belijdenissen van dik hout zaagt men planken, maar dat deze ruimte leeg blijft en dus openstaat voor Maria, Petrus, Johannes en wie er in hun gevolg maar meekomen.
O ja, je kunt de steen weer toerollen en dichtmetselen, de deuren vergrendelen en verzegelen, maar dan wordt het hier wel heel bedompt, een graflucht, verstikkend. Dan vult deze ruimte zich als vanzelf met groot gelijk. Dan verdicht deze gemeente zich tot een gezellig onderonsje dat geen ruimte meer biedt voor wat boven ons uitgaat en buiten ons omgaat.
Nee, dit gebouw van hout en steen, het is het lege graf, een ruimte van Godswege uitgespannen om ergens hier, binnen of buiten, de Levende te ontmoeten. Want wie ben jij, dat jij deze hele ruimte zou moeten vullen met jouw geloof? En wat is deze gemeente dat zij heel deze ruimte in beslag zou nemen met haar besognes?
 
Met Pasen vier je dat het graf leeg is. Christus is opgestaan. Je zingt Halleluja voor en na. Christus ís opgestaan en het graf is leeg, dat moet je niet meteen weer gaan vullen met karrenvrachten geloofsleer, dichtplempen met waarheden en eisen: waar een béétje geloof toch wel aan moet voldoen.
O ja, ik weet wel dat het heel moeilijk is het lege graf leeg te laten, de ruimte open te houden, want je neemt toch zo graag iets eigens mee, een laatste zekerheid. Een mens staat niet graag met lege handen. Een mens komt ook bij Christus liefst met iets aandragen waar hij zich op kan laten voorstaan: ik heb grotendeels mijn leven lang in u geloofd, me voor u het vuur uit de sloffen gelopen. Of was het voor mezelf, omdat ik deze openheid, deze ruimte, deze leegte anders niet aan kan?
 
Wat is er zo schrikwekkend aan de leegte? Dat je in het niets verdwijnt. Het lege graf is het afvoerputje waardoor je weggezogen wordt, dat gorgelend leegloopt.
De leegte van gemis en afscheid ís verschrikkelijk, want de leegte verbindt zich met eenzaamheid, een vruchteloze schoot, een alomtegenwoordig niets, de lege stoel, een koud bed, niemand die iets terugzegt.
En daarom ben je zo geneigd het lege graf uit de weg te gaan, het is een afgrond. Maar het evangelie dwingt je eraan te geloven en te weten: ik vul deze ruimte niet.
Met Pasen word je gevraagd naar het waarom: ‘Waarom huil je?’ Met Pasen staat er iemand stil bij jouw zoektocht: ‘Zoek je iemand?’ En jij mag zeggen wie je zoekt en nóg herken je hem niet.
 
Ze dacht dat het de tuinman was, de hovenier. Die roept haar bij haar naam: Maria! En je brengt je je eigen doopnaam weer in herinnering: Maria! En al ónze namen. Rabboeni! Meester! Het is op grond van wat zij gehóórd heeft dat zij zegt: ‘Ik heb de Heer gezíen!’
 
Het lege graf is eerder een oorschelp dan een kijkdoos. En dat is de kerk natuurlijk eigenlijk ook: meer een klankkast dan een bioscoop. Wij komen hier om het woord van God te hóren. Want wat je ziet, dat zie je dáár: de bloemen op het altaar. Maar wat je hoort dat hoor je hier: dat je eigen oren tuiten!
En het geloof, dat is via je oren bij je naar binnengeklommen en je draagt het mee in je hart: Christus is opgestaan!